De Witte dovenetel is een middelhoge, van de lente tot de winter bloeiende, groen overwinterende plant met een typische 'netelgeur'. Zij heeft liggend-opstijgende en vertakkende stengels, opgerichte bloeistengels en ondergrondse uitlopers. De bloemkroon is meestal roomwit, met een groengelig honingmerk en lichtgeel stuifmeel. Witte dovenetel groeit op voedselrijke, vaak stikstofrijke bodems en is vooral een plant van het cultuurlandschap, waar ze veel voorkomt langs heggen, in ruige bermen en op overhoekjes.
Het oorsprongsgebied van witte dovenetel ligt vermoedelijk in de berggebieden van Oost-Europa en West-Azië. Vandaag komt de soort voor in het grootste gedeelte van Europa en grote delen van Azië. In Noord-Amerika is ze in diverse regio's ingevoerd en ingeburgerd. In Europa ontbreekt de plant alleen in de zuidelijke en noordelijke randgebieden en vooral in Zuidoost- Rusland. In België behoort witte dovenetel tot de meest algemeen verspreide plantensoorten. Alleen in de Hoge Kempen en Hoge Ardennen vertoont het verspreidingsbeeld hier en daar kleine leemten.
In de Atlas (VAN ROMPAEY & DELVOSALLE 1972) werd geen kaart van witte dovenetel opgenomen omdat de soort in 90- 95 % van de hokken gevonden was en de hiaten geen patroon vertoonden. Voor de periode 1939-1971 zijn daarom op de hier afgedrukte kaart alle uurhokken ingekleurd. De inventarisatie in de tweede karteerperiode heeft aangetoond dat enkele concentraties van uurhokken waar witte dovenetel in geen enkel of slechts in een paar kilometerhokken is aangetroffen, een werkelijkheid weerspiegelen. Het is duidelijk dat de soort relatief zeldzaam is op de arme en zure bodems van de Kempen. In de rest van Vlaanderen weet witte dovenetel zowat overal gemakkelijk een stek te veroveren of te behouden, zowel in het zeer intensief gebruikte agrarische landschap als in sterk geürbaniseerde gebieden.
De Witte dovenetel is een middelhoge, van de lente tot de winter bloeiende, groen overwinterende plant met een typische 'netelgeur'. Zij maakt liggend-opstijgende en zich vertakkende, dikwijls matten vormende stengels en opgerichte bloeistengels, daarnaast ook ondergrondse uitlopers. De bladeren vertonen - anders dan bij Gele en Gevlekte dovenetel - nooit witte vlekken. Vaak is de kelk paars gevlekt. De bloemkroon heeft een S-vormig gebogen buis, een hoog gewelfde bovenlip en zijslippen met een smaldriehoekige, zeer spitse, schuin omlaag wijzende tand. Doorgaans is de kroon roomwit, bij uitzondering lichtroze; de onderlip vertoont een groengelig honingmerk. De zwarte helmknoppen bevatten lichtgeel stuifmeel, wat het betrouwbaarste verschilkenmerk ten opzichte van de Gevlekte dovenetel vormt. Aan de stengeltop kan bij uitzondering een pelorische bloem voorkomen, waarvan de kroon meer dan één symmetrievlak vertoont.
Witte dovenetel komt voor in de gematigde zone van Eurazië en is ingevoerd in Noord-Amerika. In bijna heel Nederland is zij algemeen.
Witte dovenetel groeit op beschutte, vaak iets beschaduwde plaatsen op voedselrijke, vaak zeer stikstofrijke, vochthoudende bodem, op allerlei grondsoorten. Zij is overwegend een plant van het cultuurlandschap. In meer natuurlijke biotopen komt zij weinig voor, het meest nog in lichte loofbossen op zandige rivier- en beekafzettingen, en dan soms samen met Gevlekte dovenetel. Over het algemeen wordt Witte dovenetel sterk bevorderd door bemesting; het optreden van deze plant in weilanden is een teken van een (te) hoge mestgift. In dit opzicht lijkt zij op Ridderzuring (Rumex obtusifolius) en Vogelmuur (Stellaria media). Ook bij mesthopen en in boomgaarden is zij dikwijls aan te treffen. Aan bosranden gedijt zij vooral daar waar vanaf aangrenzende landbouwgronden meststoffen worden toegevoegd. Verder komt zij veel voor in allerlei ruigten, op overhoekjes en in verwaarloosde tuinen, langs heggen en in ruige bermen. Vaak groeit zij samen met Grote brandnetel (Urtica dioica), waarvan zij de 'dove' (niet-stekende) dubbelganger is. Andere gewone metgezellen zijn Zevenblad (Aegopodium podagraria), Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris), Kleefkruid (Galium aparine), Kweek (Elymus repens) en Gewone kropaar (Dactylis glomerata).
In een beursvormige gal aan de stengeltop ontwikkelt zich de larve van de galmug Macrolabis lamii. In de bladeren mineren larven van het vliegje Agromyza flavipennis.
Van gedroogde bloemen van Witte dovenetel kan een medicinale thee worden getrokken. Bij gunstig weer bevatten de pas geopende bloemen zoveel nectar dat ze vaak uitgeplukt en uitgezogen worden. Aangezien de planten nogal eens op bespoten plekken of onder de rook van auto's groeien, is voorzichtigheid geboden. Beter geeft de liefhebber ze een plekje in eigen tuin; ook bijen zijn daar dankbaar voor.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Witte dovenetel is een soort van (zeer) voedselrijke milieus en uiteenlopende bodems, op voorwaarde dat ze niet te sterk uitdrogen. Ze ontbreekt zelden in voedselrijke wegbermen, vooral indien de vegetatie zich enkele jaren na elkaar zonder grote verstoring (bv. grondverzet) kan ontwikkelen. Verder komt ze talrijk voor op stikstofrijke resthoekjes, langs hagen en houtkanten enz. Het is een half-lichtplant, die in bosrijke gebieden vooral gedijt in de randzones.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.