Zandzegge is een lage tot middelhoge plant met meterslange, verhoutende wortelstokken. De scheuten groeien op afstand van elkaar en de niet-bloeiende scheuten vormen korte schijnstengels. De bloeistengels zijn driekantig en kunnen door het gewicht van de bloeiwijze ombuigen. De bladeren hebben een lange, draadvormige top en de bloeiwijze is piramidevormig met veel eironde aren.
Zandzegge groeit op voedselarme zandgronden, vooral op duinen, zandverstuivingen en langs rivierdalen. Het komt voor in kust- en binnenlandgebieden van West-Europa tot het Oostzeegebied. In droge omstandigheden kan het grote haarden vormen, terwijl het in vochtigere omstandigheden vaak opvalt door de dichte vegetatie. Het speelt een belangrijke rol in de vestiging van vegetatie op onbegroeide zandterreinen.
Zandzegge is een endeem van West-Europa, waar de soort bijna uitsluitend langs de kust voorkomt, van Zuid-Portugal tot Zuid-Scandinavië en de Baltische kusten. Wat dieper in het binnenland strekt het areaal van zandzegge zich uit van de Kempen tot Denemarken en Noord-Polen. In Wallonië is zand- zegge zeer zeldzaam (ten westen van Mons).
In Vlaanderen is zandzegge vrij algemeen en het aantal vindplaatsen is zelfs met ongeveer eenderde toegenomen. Die toename is voor een deel te danken aan het ontstaan van nieuwe geschikte groeiplaatsen op opgespoten industrieterreinen. In Vlaanderen komt zandzegge het talrijkst voor in de kustduinen (waar ze waarschijnlijk in geen enkel kilometerhok ontbreekt) en in de Kempen. Daarnaast komt de soort voor op zandige plekken op opgespoten terreinen en op rivierduinen in de Scheldevallei.
Zandzegge is een lage tot middelhoge, gras- tot donker- of iets grijsgroene plant die zich kenmerkt door een meterslange, kruipende, spaarzaam vertakte, verhoutende wortelstok, die tot vijf millimeter dik kan zijn. De wortels kunnen dieper dan drie meter reiken. Scheuten ontspringen op een afstand van een halve decimeter of meer van elkaar, waarbij vier leden van de wortelstok tussen twee opeenvolgende spruiten zitten. Niet-bloeiende scheuten vormen korte schijnstengels, vaak met een rozet van bladschijven aan de top. De onderste scheden van de bloei- en schijnstengels zijn bruin. De bloeistengels zijn scherp driekantig en staan aanvankelijk rechtop, maar kunnen na de bloeitijd door het gewicht van de vruchtdragende bloeiwijze aan de top ombuigen.
De top van de bladschede vormt samen met het tongetje een buisje met een gewimperde, verdikte rand die vaak oranjebruin kleurt. De bladschijf is vlak tot gootvormig en heeft een lange, driekantige, draadvormige top die bij verdroging vaak kromt of spiraliseert. De compacte, vaak iets lossere piramidevormige bloeiwijze bestaat uit vier tot meer dan vijftien eironde aren. De schutbladen van de onderste aren zijn vaak priemvormig en ongeveer even lang als de aar, terwijl de overige schutbladen kafjesachtig zijn. De onderste zijas van de bloeiwijze is zelden vertakt. De topaar is soms geheel mannelijk, maar bevat meestal ook vrouwelijke bloemen aan de top, in het midden of aan de voet, met een aantal mannelijke aren daaronder. De aren in het midden of de onderste helft van de bloeiwijze hebben vaak zowel mannelijke bloemen aan de top als aan de voet, met vrouwelijke bloemen daartussen. De onderste aar bevat vaak alleen vrouwelijke bloemen. De stamper heeft twee stempels. De kafjes zijn geelbruin met een groene of lichte middenstreep en een smalle vliezige rand; ze zijn iets langer dan de rijpe urntjes. Deze urntjes zijn platbol, langwerpig-eirond, meestal ongeveer vijf millimeter lang, bruin, leerachtig, duidelijk generfd en toegespitst in een tweetandige snavel. Ze hebben een brede, gelige, onregelmatig getande vleugelrand die iets onder het midden van het urntje begint en naar de top smaller wordt. Het nootje is enigszins hoekig (trapeziumvormig).
Verspreiding en Habitat
Zandzegge groeit in kuststreken van West-Europa en het Oostzeegebied, van Portugal tot Zuid-Scandinavië. Meer landinwaarts komt ze voornamelijk voor in de laagvlakte van de Kempen tot Jutland en Noord-Polen, en af en toe langs rivieren in Midden-Europa. In Nederland is Zandzegge algemeen in de duinen, vrij algemeen in de zandstreken van het midden en zuiden, met aangrenzende delen van de rivierdalen, en vrij zeldzaam op de zandgronden in het noordoosten. In klei- en veenstreken en in Zuid-Limburg komt ze voor op aangevoerd zand; in het westen van het land is ze door zandtransport ook buiten de duinen een vrij gewone verschijning geworden.
Ecologie en Groeiomstandigheden
Zandzegge is een plant van voedselarme zandgronden, vooral in duinen en zandverstuivingen, waar zij vaak een belangrijk bestanddeel van de vegetatie vormt. Ze komt voor op vochtig tot droog, vrijwel humusloos tot humeus, kalkloos tot kalkrijk zand. Ze is vooral prominent op droge, zure zandgrond met weinig of geen kalk, waar het aandeel van andere vaatplanten beperkt is. Dit is het domein van het Buntgraslandschap, waarin Zandzegge een van de voornaamste pioniers is, met name in stuifkuilen en uitgestoven laagten. De rechte, dikwijls meterslange rijen spruiten die met regelmaat van een naaimachine ontspringen aan de wortelstokken zijn kenmerkend. Zandzegge kan zich in een jaar tot bijna vier meter verplaatsen in zulke mobiele vegetaties, vooral in zand met een laag gehalte aan vocht en mineralen. In stationaire vegetaties op humeuze zandgrond blijft de plant door vertakking van het wortelstoksysteem stabiel, met een netwerk van oude en jonge wortelstokken.
In zandverstuivingen ontstaan vaak wandelende Zandzeggevegetaties als afsplitsingen van stationaire begroeiingen die vanuit aangrenzende heide of Dennenbos in het stuifzand groeien. Zandzegge speelt ook een rol in duinheiden met Kraaihei en/of Struikhei en in droge graslanden op kalkrijk rivierzand. Ze is een belangrijk bestanddeel in grasmatten op zandkopjes in schrale graslanden op ontkalkt zand en wordt zelden gegeten door vee, waardoor ze door begrazing in het voordeel kan zijn. Als de beweiding stopt en geen bemesting plaatsvindt, kan de Zandzeggemat zich ontwikkelen tot een dichte ruigte.
Relatie met Insecten
Zandzegge wordt door verschillende insecten gebruikt, waaronder de galmug Planetella arenariae, die aan de voet van de scheuten gallen vormt, en de schildwants Phimodera humeralis, die zowel in de Hollandse duinen als in Midden-Nederlandse zandverstuivingen voorkomt, maar zeldzaam is. De spoorcicade Kelisia sabulicola, de dwergcicade Rhytistylus proceps en de cicade Ommatidiotus dissimilis zijn eveneens gespecialiseerd op Zandzegge, net als de bladluis Iziphya bufo.
Kieming en Vestiging
Zandzegge heeft een vochtig tot nat substraat nodig voor de kieming van haar vruchten. De kieming vergt anderhalve tot drie weken zonder uitdroging. Voor de ontwikkeling van de kiemplant tot een gevestigd individu is nog eens twee à drie maanden duurzame bodemvochtigheid nodig. Daarna beschikt de plant over wortels die diep genoeg reiken om oppervlakkige uitdroging te doorstaan en verschijnen de eerste wortelstokken. Er zijn twee typen Zandzeggevegetaties: mobiele vegetaties die zich verplaatsen in droge, voedselarme zandgrond en stationaire vegetaties op humeuze zandgrond waar de plant een netwerk van wortelstokken vormt en niet gauw last heeft van watertekort.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Zandzegge is een soort van pioniersvegetaties en graslanden op droge, zure tot basische zandbodems. Zandzegge vormt lange wortelstokken, waardoor de plant zich snel kan uitbreiden in stuivende duinen en zo bijdraagt tot de fixatie van het zand. In oppervlakkig ontkalkte duinen vormt ze samen met buntgras, zandblauwtje en diverse mossen en korstmossen typische vegetaties. In de kalkrijke kustduinen wordt dat pioniersstadium gedomineerd door zandzegge en het mos duin- sterretje. In een verder stadium van de vegetatieontwikkeling kan zandzegge dichte matten vormen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.