Het Zandblauwtje is een lage, aan de voet meestal vrij sterk vertakte, twee tot meerjarige zomerbloeier. Dankzij zijn penwortel met een omvangrijke bereik kan Zandblauwtje in dorre omgeving lang fris blijven. De bloeiwijze is een afgeplat-bolvormig hoofdje, dat tal van overeenkomsten met composietenhoofdjes vertoont. Zandblauwtje heeft echter een doosvrucht, een typisch kenmerk van de Klokjesfamilie. Deze soort is een van de meest karakteristieke bewoners van kalkarme zandgronden. Het groeit op zonnige, droge, open tot grazige terreinen.
Het Zandblauwtje is een lage tot zeer lage, soms middelhoge, aan de voet meestal vrij sterk vertakte, twee tot meerjarige zomerbloeier, die minstens één winter als rozet doorbrengt en na vruchtzetting afsterft. Aan de penwortel ontspringen tal van dunne, schuin afdalende zijwortels, die tot meer dan een halve meter diep kunnen reiken. Dankzij zijn omvangrijke wortelbereik kan Zandblauwtje in dorre omgeving lang fris blijven. De bladeren en het onderste deel van de stengels zijn behaard ; het bovenste, bladloze stengeldeel is echter kaal. Meestal zijn de stengels opstijgend. De kleine, in de onderste helft van de plant opeengehoopte bladeren zijn lancetvormig, zittend, met een gave, vaak iets golvende rand. De bloeiwijze is een afgeplat-bolvormig hoofdje, dat tal van overeenkomsten met composietenhoofdjes vertoont. Het eerst gevormde hoofdje, aan de top van de hoofdas, wordt vrij groot en kan een middellijn van twee centimeter bereiken. De zijstengels dragen aan hun top aanzienlijk kleinere hoofdjes; vooral als de hoofdstengel is afgemaaid of afgevreten, worden tal van zulke kleinhoofdige zijstengels gevormd. Dwergplantjes, bijvoorbeeld op betreden plaatsen, hebben soms één miniem hoofdje met maar vijf bloemen, terwijl het hoofdje aan de hoofdas van forse exemplaren wel tweehonderd bloemen kan bevatten. Aan de voet van het hoofdje bevindt zich een vlak, bleekgroen omwindsel, waarvan de blaadjes korter zijn dan de bloemen. De buitenste omwindselblaadjes zijn vaak ruitvormig, de binnenste lancetvormig. De bloemen zijn (binnen het hoofdje) meestal duidelijk gesteeld. Ze hebben priemvormige kelkslippen. In de knop vormen de vijf kroonbladen nog een kokertje, maar bij het begin van de bloei laten ze vanaf de voet naar de top van elkaar los. De helmknoppen zijn aan de voet met elkaar vergroeid tot een kokertje dat de stijl omsluit. De knotsvormige stijltop is bezet met veegharen en bevat twee korte en niet uiteenwijkende stempellobben. De helmknoppen springen al in de knop open, en het stuifmeel wordt opgevangen door het 'penseeltje' aan de top van de uitgroeiende stijl. Deze steekt al spoedig ver buiten de rest van de bloem uit, en de stuifmeelklompjes op de stijltoppen bepalen dan mede het karakteristieke uiterlijk van de hoofdjes. De doosvrucht - een typisch kenmerk van de Klokjesfamilie, dat Zandblauwtje van de Composieten onderscheidt - springt aan de top met twee klepjes open.
Zandblauwtje komt voor in Europa, met uitzondering van het hoge noorden en een deel van het zuidoosten, en voorts in het Atlasgebied en het noordwesten van Klein-Azië. In Nieuw-Zeeland en op enkele plekken in Noord-Amerika is het ingevoerd. In Nederland is het naast Grasklokje de enige vertegenwoordiger van de Klokjesfamilie die in een groot deel van het land in het wild te vinden is. In de pleistocene zandstreken en in het grootste deel van de duinstreek is het nog tamelijk algemeen, maar het gaat duidelijk achteruit. In het Zuid-Limburgse krijt- en lössgebied is het een zeldzame verschijning, die tot enkele hooggelegen zandkoppen beperkt is. In de rivierdalen staat het vrijwel alleen op pleistoceen zand (bijvoorbeeld op het zandeiland van Bergharen in het land van Maas en Waal). Buiten de zandstreken staat het hier en daar op aangevoerd zand, bijvoorbeeld op spoordijken in Friesland en Zuid-Holland en op Zuid-Beveland. De wetenschappelijke naam van de plant moet wel op een mystificatie berusten: Jasione houdt verband met iatros, het Griekse woord voor arts, maar de plant is geen artsenijgewas; montana zinspeelt op een evenmin aantoonbare voorliefde voor bergen. Oude kruidboekennamen zoals Scabiosa minor doen blijken dat men Zandblauwtje eertijds als verwant van een aantal vertegenwoordigers van de Kaardebolfamilie (Dipsacaceae) beschouwde, waar het inderdaad veel op lijkt.
Zandblauwtje is een van de meest karakteristieke bewoners van kalkarme zandgronden. Het groeit op zonnige, droge, open tot grazige terreinen op matig zure tot vrijwel neutrale, humus- en voedselarme, grove tot lemige zandgronden, ook op stenig substraat. Tegenwoordig is het, zoals zoveel planten van droge graslanden, in de eerste plaats een bermplant. Het staat in wegbermen, op zandige taluds, bijvoorbeeld langs kanalen, en ook veel op spoorwegterreinen. Ook verschijnt het dikwijls op braakliggend terrein, mits dit niet onder sterke invloed van bemesting staat. Bemesting leidt, doordat zij de grasgroei stimuleert, spoedig tot verdwijning van Zandblauwtje, dat in een hoge en dichte vegetatie niet kan standhouden. Als kortlevende plant is het op duurzame aanwezigheid van open kiemingsplekjes aangewezen. In schrale, weinig of niet bemeste weilanden - 'hobbelweiden', zoals onder meer op de vroongronden en langs de Maas voorkomen - kan het wel in een lage, vrijwel gesloten grasmat standhouden. In de duinen staat Zandblauwtje vooral in de open vegetatie met Buntgras (Corynephorus canescens) en korstmossen op kalkarme zuidhellingen. Extreem kalkmijdend is het niet; zo staat het in kalkrijkere duingebieden op oppervlakkig matig ontkalkt duinterrein, onder meer nabij zeedorpen, samen met min of meer kalkminnende planten als Wondklaver (Anthyllis vulneraria) en Kegelsilene (Silene conica). Wellicht wortelen deze twee in dit milieu dieper dan Zandblauwtje, maar dit blijft nader te onderzoeken. Terwijl het plantje in de duinen aan zuidwaarts gerichte hellingen de voorkeur lijkt te geven, is het in zandverstuivingen tot noordhellingen beperkt. In deze uiterst voedselarme omgeving bereikt Zandblauwtje de ondergrens van zijn mogelijkheden: het groeit - in kleine, verspreide exemplaren - alleen op plekken waar het zand vrijwel niet stuift en waar enige humusvorming kan optreden. Buntgras en korstmossen zijn ook hier de voornaamste begeleiders, daarnaast komen onder meer Fijn schapengras (Festuca ovina subsp. tenuifolia) en Gewoon biggenkruid (Hypochaeris radicata) voor; een voor deze biotoop karakteristieke mossoort is Ruig haarmos (Polytrichum piliferum). In wat minder extreem voedselarm milieu wordt Zandblauwtje vaak door dezelfde soorten vergezeld en bovendien dikwijls door Muizenoor (Hieracium pilosella), Klein tasjeskruid (Teesdalia nudicaulis) en Vroege haver (Aira praecox), vooral op enigszins verstoorde bodem ook door Hazenpootje (Trifolium arvense) en Klein vogelpootje (Ornithopus perpusillus).
Voor talrijke insecten betekent Zandblauwtje een belangrijke nectar- en stuifmeelbron. De bloemhoofdjes worden bezocht door allerlei bijen, vooral door kleine, korttongige soorten zoals zandbijen (Andrena spp.), groefbijen (Halictus spp.) en maskerbijen (Hylaeus spp.); verder door vlinders, kevers, vliegen en graafwespen. Een specialist op Zandblauwtje is Hylaeus annularis. Deze maskerbij komt voor in de pleistocene zandstreken en is verder op een paar plaatsen in de Hollandse duinen aangetroffen. Zij nestelt in dode stengels, met name van Bramen (Rubus spp.) en forse Zuringsoorten (Rumex spp.). Fouragerend werd zij in bijna driekwart van de gevallen op Zandblauwtje aangetroffen, zodat een sterke binding mag worden aangenomen. Van de overige maskerbijen is vooral Hylaeus brevicornis een vrij geregelde bezoeker van deze plant. Favoriet is Zandblauwtje voorts bij de glansbij Dufourea halictula: een verwant van een paar bijen die nectar halen op Klokjes, welke familieleden van Zandblauwtje zijn. Verder zijn op Zandblauwtje de lichtbruine bloemwants Strongylocoris luridus en de snuitkever Miarus micros gespecialiseerd. Laatstgenoemde is bij ons in Noord-Brabant aangetroffen. De galmijt Aceria enantha doet de stengel laag blijven, met opeengepropte, sterk behaarde bladeren; de bloeiwijze - indien aanwezig - is vergroend.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.