Dit natuurstreefbeeld omvat de graslanden die kruidenrijk zijn en/of grassoorten als Kamgras en Gewoon reukgras hebben. Vaak worden deze graslanen begraasd. Ook graslanden die nog schijngrassen hebben behoren tot dit type. Het zijn fase 3 graslanden die niet voldoende kenmerkende soorten hebben om een regionaal belangrijk biotoop of Natura-2000 habitat te zijn.
Typische kruidachtige soorten die kunnen voorkomen zijn bv. Scherpe boterbloem, Pinksterbloem, Hazenzegge, Gewoon biggenkruid, Duizendblad, Veldzuring, Ruige zegge, Veenwortel, Grasmuur en Smalle weegbree. Maar ook andere algemene kruiden kunnen voorkomen.
Er zijn ook kruiden die we niet meetellen omdat ze zeer algemeen zijn en geen indicatoren zijn van een kruidenrijk grasland. Het gaat hierbij over soorten zoals Kruipende boterbloem, Paardenbloem, Ridderzuring, Gewone hoornbloem, Vogelmuur, Grote brandnetel, Akkerdistel en Hondsdraf.
Soms hebben deze graslanden nog een microreliëf of zijn er grachten en greppels aanwezig. Deze elementen die historische zijn ontstaan zorgen voor extra structuur in het grasland en zijn belangrijk voor de biodiversiteit.