Hondsdraf is een altijdgroene lentebloeier met kruipende stengels en niervormige, diep gekartelde bladeren die kleiner worden op zonnige plekken. De paarsblauwe, soms roze of witte bloemen staan in armbloemige schijnkransen. De plant komt voor in diverse milieus, van bossen tot tuinen, en gedijt op humus- en stikstofrijke grond. Hondsdraf wordt vaak gebruikt als huismiddeltje en heeft een belangrijke rol in ecologische netwerken, samen met verschillende mossen en insecten.
Hondsdraf heeft van oorsprong een Eurosiberisch areaal, maar is in Noord-Amerika op grote schaal ingeburgerd, zodat tegenwoordig van een circumpolair areaal kan gesproken worden. Ook op een aantal plaatsen in het zuidelijk halfrond is de soort ingeburgerd (onder andere in Nieuw-Zeeland). In Europa ontbreekt ze enkel in het uiterste noorden (arctische en boreale streken) en in het zuiden van Italië en Griekenland. In België is hondsdraf overal uiterst algemeen, behalve in de Ardennen, waar ze wat minder algemeen is.
Hondsdraf is uiterst algemeen in heel Vlaanderen. Er zijn slechts geringe verschillen in abundantie binnen Vlaanderen.
Hondsdraf is een lage tot zeer lage, altijdgroene, vaak paars aangelopen lentebloeier met kruipende, op de knopen wortelende stengels, waaraan rechtopstaande bloeistengels ontspringen. Hij verspreidt een sterke, kruidige netelgeur. De bladeren zijn niervormig en diep gekarteld. Hoe zonniger de standplaats, des te kleiner zijn de bladeren, waardoor de bloemen des te meer in het oog lopen. Deze staan in armbloemige schijnkransen en hebben een paarsblauwe, bij uitzondering roze of witte bloemkroon. De onderlip heeft drie afgeronde slippen; de tweelobbige middenslip is ongeveer even groot als de tamelijk vlakke bovenlip. De meeldraden verlopen evenwijdig onder de bovenlip. De stijltop steekt duidelijk buiten de kroon uit. Hondsdraf levert een schoolvoorbeeld van gynodioecie; functioneel vrouwelijke planten hebben veel kleinere bloemen dan tweeslachtige. Hondsdraf komt voor in de gematigde zone van het noordelijk halfrond; in Noord-Amerika is hij oorspronkelijk ingevoerd. In Nederland behoort deze plant tot de algemeenste veertig plantensoorten. Blad van Hondsdraf (= wondrank) vormt - net als weegbreeblad - een oud en handzaam huismiddeltje tegen zweren, jeuk en zwelling. Voordat Hop (Humulus lupulus) als bierkruid in zwang kwam, werd Hondsdraf ook hiervoor veel gebruikt.
Wat standplaatsen betreft, is Hondsdraf een bijzonder veelzijdig gewas. Hun voornaamste gemeenschappelijke eigenschap is een zekere humus- en stikstofrijkdom. Voor het overige kan de plant op vochtige tot vrij droge, tamelijk schrale tot zeer voedselrijke, zonnige tot vrij sterk beschaduwde plaatsen groeien, al geven licht beschaduwde, matig vochtige, voedselrijke standplaatsen de weligste groei te zien. Hondsdraf komt zowel in natuurlijke als in sterk door de mens bepaalde milieus voor, op alle grondsoorten. Plaatsen met een blijvend hoge waterstand worden gemeden, evenals brakke terreinen. In bossen is deze plant gebonden aan plekken met snelle humusomzetting. Hoe moeizamer verterend strooisel de bosvormende boomsoort heeft, des te meer is Hondsdraf beperkt tot plaatsen met een grote lichtinval (die de afbraak versnelt). Afkalvende oevers van bosbeken worden vaak door guirlandes van deze plant getooid. Verder kan Hondsdraf vooral onder struikgewas aan bosranden op de voorgrond treden, evenals onder heggen en ander struweel. Een opvallende uitbreiding geeft hij vaak te zien op plekken waar puin is gestort, terwijl de meeste andere planten dan verdwijnen. Ook in tuinen en plantsoenen kan hij snel ruimte veroveren, vooral onder struiken en langs schuttingen.
Langs plassen en kanalen staat Hondsdraf vooral aan de hoge kant van de rietzoom, vaak op aanspoelsel. Als schaduwverdragende plant vormt hij samen met Ruw beemdgras (Poa trivialis) en Speenkruid (Ranunculus ficaria) de ondergroei van allerlei ruige vegetaties. Behalve langs oevers en in bos en struweel vinden we Hondsdraf als bodembedekker ook vaak onder langhalmig gras op dijken en in bermen, vooral tussen Grote vossenstaart (Alopecurus pratensis). Zulke 'grasruigten' hebben een holle zode, dat wil zeggen dat zich vlak boven het bodemoppervlak weinig gewas bevindt; Hondsdraf is een van de weinige planten die hier gedijen. Hij komt echter ook in veel lagere grasvegetaties voor, met name in uiterwaarden, al lijkt hij als wintergroene lentebloeier niet geheel op zijn plaats in terreinen die juist in winter en lente vaak onverwachts langdurig blank komen te staan. Het veelal ontbreken van bloeikansen verhindert hem echter niet ook hier zijn aandeel op te eisen. In veenstreken is Hondsdraf vooral op weinig begroeide plekken op uitdrogend veen te vinden, bijvoorbeeld op 'turfachtige' slootbagger op de walkant van graslandsloten, op legakkers en houtkaden. Als hij in het weiland zelf optreedt, wijst dat op aanwezigheid van een kleirug in het veen. In de duinen staat hij niet alleen in allerlei hoge en lage struwelen, maar ook in droog duingrasland, vooral op keutel- en krabplekken van konijnen. Blijkbaar leveren een oppervlakkig humuspakketje plus konijnenkeutels genoeg stikstof en compenseert de hoge luchtvochtigheid aan de kust de droogte van de grond. Dikwijls groeit Hondsdraf hier zij-aan-zij met indicatoren van schrale bodem, zoals Gewone veldbies (Luzula campestris). In dit opzicht is hij te vergelijken met Vijfvingerkruid (Potentilla reptans).
Tenslotte is Hondsdraf onder de inheemse bloemplanten een van de algemeenste en veelzijdigste (gelegenheids-)epifyten op allerlei bomen. Dikwijls kruipen de stengels via schorsspleten omhoog, maar ook vindt heel vaak kieming in holten of spleten in de stam plaats; vermoedelijk worden de nootjes vooral door mieren omhoog gesleept. Van boomstompen kan het zaagvlak met rijk bloeiende Hondsdraf overdekt zijn, met Drienerfmuur (Moehringia trinervia) als minder opvallende metgezel. Liggende stammen, bijvoorbeeld 'lijken' van Berken (Betula spp.) in duinbos, worden al heel gemakkelijk overgroeid. In Geknotte essen (Fraxinus excelsior) is de plant veelvuldig aan te treffen. Op knotwilgen lijkt Hondsdraf vaker op de stam dan binnen in de holle, vermolmde kop te groeien. Stammetjes van Forse vlieren (Sambucus nigra), vooral in de duinen, huisvesten heel dikwijls een enkel exemplaar van deze soort. Staande stammen van hoge bomen vormen een wat minder gebruikelijke standplaats, maar ook hier is Hondsdraf vaker waar te nemen dan de meeste andere vaatplanten.
Een van zijn trouwste compagnons over de hele linie is Gewoon dikkopmos (Brachythecium rutabulum), dat wegens zijn rijke verscheidenheid aan standplaatsen wel de 'Hondsdraf onder de mossen' mag worden genoemd.
Algemeen komt op Hondsdraf de roestzwam Puccinia glechomatis voor, die op bladeren en bladstelen naar onder uitpuilende gezwelletjes doet ontstaan, waarop roestkleurige sporen worden gevormd. Van de galvormende insecten veroorzaakt de galwesp Liposthenes latreillei de omvangrijkste bladopzwellingen; deze zijn hard en harig. In Frankrijk vormden deze gallen vroeger een soort snoepgoed voor arme kinderen! De gal van de galmug Dasineura glechomae is beursvormig en ontstaat uit een bladpaar aan de stengeltop. Een andere galmug, Rondaniola bursaria, veroorzaakt zuilvormige gallen op de bladschijf, die tenslotte afvallen en in het blad een gat achterlaten. Vaak vertonen Hondsdrafbladeren gekronkelde mijngangen, waarin de larve van de mineervlieg Phytomyza glechomae leeft.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Hondsdraf komt in een brede waaier van biotopen voor op matig voedselarme tot voedselrijke, vochtige tot droge bodems. De soort groeit zowel in graslanden, zomen en struwelen als in bossen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.