De Bleekgele hennepnetel is een lage, dicht en zacht behaarde plant met fluwelig aanvoelende bladeren aan de onderkant. De geelwitte bloemkroon heeft een grote citroengele vlek op de onderlip, wat lijkt op de bloemen van de Paardenkastanje. Ze groeit voornamelijk in zonnige, droge omstandigheden op kalk- en leemarme zandgrond, vaak in roggeakkers en aan de voet van houtwallen. In het huidige landschap is ze grotendeels verdwenen en komt ze vooral voor in open bermen en op spoorwegterreinen.
Bleekgele hennepnetel heeft een hoofdzakelijk West-Europees areaal. De soort komt voor van Zuidwest-Frankrijk tot Midden-Engeland en Denemarken. Oostwaarts strekt het areaal zich uit tot het westen van Duitsland. In Engeland is de soort waarschijnlijk verdwenen. In België is de soort vrij algemeen in de Ardennen en vrij zeldzaam in de Kempen. Elders is ze uiterst zeldzaam of ontbreekt ze.
Bleekgele hennepnetel is zeldzaam in Vlaanderen en werd als ‘kwetsbaar’ opgenomen op de Rode Lijst. Net als een aantal andere akkeronkruiden is bleekgele hennepnetel sterk achteruitgegaan. De Limburgse Kempen herbergen het grootste deel van de overblijvende populaties.
De Bleekgele hennepnetel is een lage, dicht en zacht behaarde plant, waarvan de bladeren aan de onderkant fluwelig aanvoelen. De bloemkroon is geelwit met op de onderlip een grote citroengele vlek: een kleurcombinatie die aan bloemen van Paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) doet denken.
Bleekgele hennepnetel heeft een klein areaal, dat zich van Zuidwest-Frankrijk tot Midden-Engeland en Denemarken uitstrekt. In het Pleistocene deel van Nederland was zij vrij algemeen, maar de laatste tientallen jaren wordt zij steeds zeldzamer. Daarbuiten komt zij hier en daar op de grens van Holland en Utrecht en in de Hollandse duinstreek voor.
Bleekgele hennepnetel was in ons land tot voor kort vooral een plant van roggeakkers op kalk- en meestal ook leemarme, vaak met heideplaggen bemeste zandgrond. Met Korenbloem (Centaurea cyanus), Windhalm (Apera spica-venti), Eenjarige hardbloem (Scleranthus annuus) en Korensla (Arnoseris minima) behoorde zij voorheen tot het vaste sortiment van zulke akkers. Opmerkelijk is dat zij, hoewel een voorjaarskiemer, toch het meest onder wintergranen voorkwam. Hieruit blijkt dat zij - evenals de hierna beschreven hennepnetelsoorten - een zekere beschaduwing verdraagt. Zij groeit ook wel aan de voet van houtwallen langs bouwland. In het huidige maïstijdperk is zij echter grotendeels van de akkers verdreven en leidt zij een zwervend bestaan in open bermen. In het grensgebied van Holland en Utrecht is de plant een enkele maal te vinden op houtkaden, evenals Dauwnetel.
In zuidelijker streken is Bleekgele hennepnetel een plant van rolsteenhellingen van kalkarme silicaatgesteenten, waar zij samen met onder meer Valse salie, Kleverig kruiskruid (Senecio viscosus) en Lancetbladige basterdwederik (Epilobium lanceolatum) groeit. In Nederland herinnert hieraan alleen het voorkomen van Bleekgele hennepnetel op ballastbedden en schouwpaden langs spoorwegen, met name in Midden-Limburg. De planten zijn hier vaak van dwergformaat, maar wel grootbloemig.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Bleekgele hennepnetel is of was een typisch onkruid van graanakkers, samen met soorten als korensla, korenbloem en grote windhalm. De soort groeit vooral op matig voedselrijke, vochtige, zandige bodems. Als akkeronkruid is de soort echter grotendeels verdwenen. Nu duikt ze nog af en toe op op open plekken in weg- en kanaalbermen en op spoorwegterreinen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.