Rondbladig wintergroen is een lage, overblijvende plant met drie bloeiperioden: voorzomer, nazomer en herfst. De donkergroene, zwak glanzende bladeren hebben een omgebogen rand en een steel die minstens zo lang is als de bladschijf. De knikkende bloemen zijn zwak welriekend met langwerpige kelkslippen en een roomwitte of roze bloemkroon. De kroonbladen zijn ongelijk van grootte en de S-vormige stijl eindigt in een schijf met vijf samengeknepen stempellobben. Rondbladig wintergroen groeit op humusrijke, vochtige grond.
Het is een zeer wijdverspreide soort, gekenmerkt door een noordelijke amfi-Atlantische tot circumpolaire verspreiding. In Europa komt ze vooral in Noord-, Midden- en Oost-Europa voor, elders is ze veel minder talrijk. In België heeft ze een driedelige verspreiding: ze is aanwezig aan de kust, in de Kalkstreek (zeer zeldzaam) en in Lotharingen. Vlaanderen ligt marginaal ten opzichte van het areaal van de soort.
In Vlaanderen is rond wintergroen een zeer zeldzame en duidelijk achteruitgaande soort. Ten opzichte van de periode 1939-1971 verdween rond wintergroen aan de Oostkust en op de meeste plaatsen in de Kempen. Ten opzichte van de periode voor 1939 is de soort ook al lang verdwenen uit de Leemstreek. Her en der, vooral in de Kempen, is er wel een beperkt aantal nieuwe groeiplaatsen. De toestand van de soort in Vlaanderen is globaal gesproken echter vrij kritiek, behalve misschien aan de Westkust.
Rond(bladig) wintergroen is een lage, overblijvende plant, die volgens J.P. Thijsse drie bloeiperioden kan hebben: één in de voorzomer, één in de nazomer en één in de herfst. De bladeren zijn donkergroen, zwak glanzend en iets leerachtig, met omgebogen rand; hun steel is minstens zo lang als de bladschijf. De knikkende, zwak welriekende bloemen hebben langwerpige kelkslippen en een roomwitte of iets roze, schaalvormige tot bijna vlak uitgespreide bloemkroon. De kroonbladen zijn enigszins ongelijk van grootte. De lange, S-vormige, omlaag gerichte stijl eindigt in een schijf, waarop de vijf stempellobben als een kegeltje samenneigend bijeenzitten. Op droge groeiplaatsen blijft bloei vaak achterwege.
Rond wintergroen komt voor in Europa behalve de westelijkste en Zuidelijkste delen, in West- en Midden-Siberië en - in andere ondersoorten - in Oost- en Zuidoost-Azië en oostelijk Noord-Amerika. In Nederland komt het nog vrij veel voor in de duinen, al gaat het achteruit door ontwatering, vergraving, duinverhoging en wellicht ook door effecten van luchtverontreiniging. In het binnenland is het vanouds zeldzaam en op veel vroegere vindplaatsen verdwenen, waar een aantal nieuwe vestigingen tegenover staat. In kleistreken ontbreekt de plant vrijwel.
Rond wintergroen bewoont nogal uiteenlopende standplaatsen, die op het eerste gezicht niet eenvoudig op één noemer te brengen zijn: een overeenkomst met sommige andere planten die sterk van hun mycorriza afhankelijk zijn, bijvoorbeeld Addertong (Ophioglossum vulgatum) en Grote keverorchis (Listera ovata). De combinatie van voorwaarden voor zijn optreden bestaat vermoedelijk in humusrijkdom van de grond, een factor die periodiek de humusafbraak bevordert, en een vochtige atmosfeer. Om met het laatste te beginnen: alleen in het Noordwest-Europese kustgebied staat Rond wintergroen op plekken die zowel droog als onbeschaduwd zijn, wat mogelijk is dank zij de hoge vochtigheidsgraad van de zeelucht. Engels onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat de groei van de plant wordt geremd door de lage luchtvochtigheid, vooral door droogte in de nazomer. Ook koude nachten in het voorjaar hebben een sterk remmend effect. De hoeveelheid zonneschijn lijkt geen invloed op de groei uit te oefenen. Buiten de kuststrook is Rond wintergroen gebonden aan biotopen die tegen uitdroging van de lucht beschut zijn: bossen en moerasgebieden.
Het humuspakket waarin de plant wortelt, bestaat in de regel uit moeilijk afbreekbaar materiaal - vaak uit dennennaalden of kruipwilgbladeren, maar ook afgevallen loof van Zomereik (Quercus robur), Berken (Betula spp.) of andere loofbomen blijkt soms geschikt, evenals afgestorven Veenmos (Sphagnum). De ritmiek van humusopbouw en -afbraak waar Rond wintergroen wel bij vaart, wordt vaak bepaald door een wisselende waterstand. Met het stijgen van het waterpeil tijdens de winter worden uit de (veelal leem- of kalkhoudende) ondergrond bodembestanddelen meegevoerd, die met het humuspakket in contact komen en - als het water weer daalt - de vertering daarvan versnellen. Op hellingen kan afstromend regenwater, dat leem of schelpgruis meevoert, een soortgelijk effect bewerkstelligen.
Voor het overige is de scala van standplaatsen van Rond wintergroen in de duinen haast even gevarieerd als die van Kruipwilg (Salix repens), al is het ook veel lokaler en schaarser in zijn voorkomen. Pioniersvegetaties komen niet in aanmerking: er moet een voorraad humus opgebouwd zijn, wil de plant verschijnen. Weliswaar komt het in vochtige duinvalleien dikwijls samen voor met Parnassia (Parnassia palustris), Moeraswespenorchis (Epipactis palustris) en Knopbies (Schoenus nigricans), maar over het algemeen maakt het pas zijn entree als het aandeel van deze planten in de vegetatie zijn hoogtepunt gepasseerd is en Duindoorn (Hippophae rhamnoides) de struweelontwikkeling heeft ingezet. Voorts groeit het in deze natte omgeving vooral op kleine terreinverheffingen. Bij voortgaande humusophoping, ontkalking en verzuring van de duinvalleien kan het zich lang handhaven, maar het krijgt de beste kansen op plaatsen waar zo'n humeuze valleibodem geleidelijk wordt overstoven door vers duinzand uit de zeereep : ook overstuiving bevordert humusafbraak. Waar zich in vochtige duinvalleien hoog struweel of bos ontwikkelt, vindt Rond wintergroen soms een passend milieu op plekken met een schaarse ondergroei; ook hier kan instuivend zand de uitbreiding van de plant stimuleren. Behalve in valleien komt de plant in niet al te kalkarme, open duinen ook vrij veel voor op noordhellingen, waar de geringe rechtstreekse bestraling door de zon de vorming van een humuspakket toelaat. Het door Kruipwilg en Eikvarens (Polypodium spp.) beheerste dwergstruweel op zulke vaak steile hellingen kan tamelijk soortenrijk zijn en naast Wintergroen onder meer Bosaardbei (Fragaria vesca), Mannetjesereprijs (Veronica officinalis), Wondklaver (Anthyllis vulneraria), Gelobde maanvaren (Botrychium lunaria), Rozenkransje (Antennaria dioica), Pluimstaartmos (Rhytidiadelphus triquetrus) en Etagemos (Hylocomium splendens) bevatten, in de Hollandse duinen ook Nachtsilene (Silene nutans) en Zachte haver (Avenula pubescens). Recent is vooral in Zuid-Holland een sterke verarming van de flora van zulke noordhellingen waargenomen.
In het binnenland is Rond wintergroen tegenwoordig grotendeels tot kunstmatig ontstane milieutypen beperkt. Zo heeft het zich herhaaldelijk gevestigd soms samen met Addertong of met Orchideeën - in Kruipwilgstruweel of Berkenbos dat in verlaten zand- en leemgroeven is opgeslagen. Ook verschijnt het soms in bossen op plekken waar vers opgegraven, lemige grond is terechtgekomen. In heidevelden en aan de rand van hoogveen kan Rond wintergroen zich wel eens fraai ontwikkelen langs schelpenpaadjes. Daar staat tegenover dat de oude groeiplaatsen in schrale, orchideeënrijke hooilanden en in veenmostrilveen en veenmosrietland vrijwel allemaal verdwenen zijn.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Rond wintergroen groeit onder struweel (vooral van wilgen) in vochtige tot natte duinpannen, langs bosranden, in wegbermen onder hakhout, onder kreupelhout langs bospaden, in open bossen en op open plekken in het bos.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.