Zomereik houdt weliswaar van meer voedselrijke en diepere gronden dan wintereik, maar is eigenlijk toch op bijna alle bodems te vinden. Van nature is de soort zeker op armere bodems iets meer lichtbehoevend dan wintereik, maar in tegenstelling tot die eikensoort doet ze het zowat even goed op droge als op natte bodems. De soort verdraagt overstromingen buiten het groeiseizoen, maar houdt vooral in de zomerperiode niet van stagnerend water. Zomereik groeit zowel op zure als op neutrale tot kalkrijke bodems. Men vindt ze in dezelfde bostypes als wintereik. Ze is vooral talrijk in het soortenrijke eiken-haagbeukenbos. Ook in valleibostypes is ze aanwezig. Zomereik heeft omwille van de kwaliteit van het hout steeds een bevoorrechte positie gehad in het bos. In het traditionele middelhoutbeheer was ze onbetwist de voornaamste houtsoort in de bovenstaanderslaag. Bovendien werden er soms ook grote hoeveelheden in de hakhoutlaag aangeplant ten behoeve van de leerlooierij (eikenrun). Ook buiten het bos, bijvoorbeeld langs de grote steenwegen, werd zomereik vroeger massaal aangeplant. In bepaalde streken werd ze ook vaak als knotboom aangeplant.
Met natuurlijke verjonging van eik is in Vlaanderen en Nederland relatief weinig ervaring. Eik werd vaak geplant. Traditioneel worden zeer hoge plantaantallen aanbevolen tot 10.000 stuks per hectare. Het zou optimaal zijn wanneer er bij een geslaagde aanplant 6.000-7.000 bomen per hectare staan. In praktijk wordt tegenwoordig uit kostenoverweging 1,5 m x 1 m of eerder 1,5 m x 1,5 m geplant wanneer natuurlijke stamreiniging een doel is. Wanneer de productie van kwaliteitshout geen doel is, kan nog minder geplant worden.
In Frankrijk en Duitsland zijn strategieën ontwikkeld waarbij vlaktegewijs eikenopstanden in verjonging gebracht worden. Daarvoor wordt bij voorkeur een mastjaar afgewacht. Vroeg in de herfst wordt voorafgaand aan de zaadval een bezaaiingskap uitgevoerd, waarbij ongewenste boomsoorten verwijderd worden en tot 50% van de voorraad geoogst wordt. Er moeten voldoende bomen met goede zaaddracht blijven staan. Een bodembewerking voor de zaadval en inwerken van de eikels vergroot het succes.
Voor de opkomende verjonging kan het nodig zijn om na vestiging het scherm nog een of meerdere keren te lichten. Ruiming van het scherm kan het best worden uitgevoerd als de jonge eiken tussen de 60 en 80 centimeter hoog zijn. De jonge bomen zijn dan nog flexibel.
In de verjonging kan braam een probleem vormen. Hoewel deze ook enigszins de aanplant tegen vraat beschermt, kan het nodig zijn te bestrijden. Bij een vroege ingreep is handmatig uittrekken doelmatig, anders wordt met slaggereedschap of bosmaaier gewerkt. Ook kruiden en verjonging van andere boomsoorten, zoals berk, kunnen de jonge eiken sterk beconcurreren. Natuurlijke verjonging van eik komt ook regelmatig in lage dichtheden voor onder oudere, open (dennen) opstanden. Begeleidingssnoei kan ingezet worden om deze onderstandige eiken op te waarderen. Op goede standplaatsen laten inlandse eiken zich in verjongingen individueel mengen met winterlinde en haagbeuk. Individuele menging met andere soorten is in de jeugd lastig.
Dik kwaliteitshout is vaak het doel wanneer met eik op houtproductie ingezet wordt. Hoogwaardig hout kan de lange productietijd goed maken. In Nederland en Vlaanderen wordt eik gewoonlijk voorzichtig behandeld, waarbij de richtlijn vroeg, vaak en matig dunnen wordt gevolgd. Dit levert smalringig waardevol hout, maar ook lange omlooptijden. Onder andere in Frankrijk wordt eik ook wel veel steviger gedund, wat resulteert in een veel kortere omlooptijd.
In het klassieke beheer wordt gewerkt met matige - vaak vrije - hoogdunningen met korte dunningsinterval. Voorafgaand aan de dunningsfase kunnen in de verplegingsfase al voorlopers worden verwijderd, maar in deze periode is het vooral van belang met dichtstand de natuurlijke stamreiniging zijn werk te laten doen. In de dunningsfase worden kwaliteitsbomen geselecteerd en worden directe concurrenten bij dunning verwijderd. Het aantal te bevoordelen bomen wordt gedurende de omloop vaak langzaam teruggebracht van aanvankelijk 150-200 tot 50-80 aan het eind. Met het oog op waterlot wordt steeds voorzichtig ingegrepen. Onderplanten met schaduwverdragende boom- en struiksoorten om de waardevolle stammen ‘in te pakken’, en zodoende waterlot te voorkomen, is een doelmatige maatregel. Hiervoor wordt bijvoorbeeld Winterlinde, Gewone haagbeuk, Gewone beuk en Hazelaar gebruikt. Het kan nodig zijn deze later in de omloop af te zetten en opnieuw uit te laten lopen. Voor de zogenaamde Spessarteiken (fineer) worden zeer zwakke dunningen uitgevoerd en verdwijnen voorlopers a priori bij de dunningen. De doelstelling in dit beheertype is door zeer langzame diktegroei een regelmatige jaarringbreedte op te bouwen en een zachte fineerhoutkwaliteit te produceren. Kaprijpe diameters van 80 centimeter laten vaak 150-250 jaar op zich wachten.
Voor een kortere omloop en groeikrachtige vitale bomen kan gewerkt worden met een laag aantal toekomstbomen (maximaal 40/ha) die vanaf de eerste dunning volledig worden vrijgehouden van concurrenten. Als toekomstboom worden bij voorkeur de meest vitale bomen geselecteerd. Het voordeel van vroege volledige vrijstelling is een snelle gewenning van de jonge toekomstboom aan sterke dunning, met als gevolg dat het risico op waterlotvorming gedurende zijn verdere levensloop gering is. In het geval van een co-dominante toekomstboom met onvoldoende ontwikkelde kroon, kan een tussenstap ingebouwd worden. Het volledig vrijzetten van de toekomstboom gebeurt dan in twee opeenvolgende dunningsrondes. Bij de eerste dunning worden de sterkst ontwikkelde takken vrijgezet om de kroon van de boom zo snel mogelijk toe te laten nemen. Bij dit beheer kunnen kaprijpe diameters van 80 centimeter geoogst worden in minder dan 100 jaar.
Vooral het Sint-Janslot (rond 23 juni) van zomereik is gevoelig voor meeldauw. In het ergste geval kunnen deze scheuten afsterven of raken niet voldoende afgehard voor de winter waardoor deze letterlijk kunnen doodvriezen. Wintereik heeft minder last van deze infectie vanwege zijn dikker en daardoor minder gevoelig blad en het soms achterwege blijven van een Sint-Janslot.
De afgelopen decennia komen er steeds meer meldingen van eikensterfte. Dit is een ziektebeeld waarbij verminderde vitaliteit met een verhoogd aandeel stervende eiken zich voordoet of waarbij eiken plots afsterven. Een eenduidige oorzaak is nog niet gevonden. Eikenprocessierups, eikenbladroller en wintervlinder zorgen voor vraat met eventuele verzwakking van de bomen als gevolg. Sterke dunningen in zomereik in combinatie met verminderde vitaliteit geeft aanleiding tot aantasting door eikenprachtkever. Uitgesproken mastjaren kunnen mogelijk meespelen in dit ‘eikensyndroom’. Hier wordt dus een ongelukkige samenloop van omstandigheden en stapeling van aantastingen als het probleem gezien. Recentelijk wordt ook in Nederland regelmatig melding gemaakt van eikensterven. Dit wordt toegeschreven aan problemen met de nutrientenhuishouding als gevolg van voortdurende bodemverzuring.
Eikenhout heeft al eeuwenlang een mythisch kwaliteitslabel. De hoogste fineerkwaliteiten worden gevonden in bomen met een regelmatige jaarringopbouw, een rechte nerf en zonder noesten. Voor wijnvaten moet dit hout aan dezelfde voorwaarden voldoen (behalve houtkleuraspect) en haalt gelijkwaardige houtprijzen. Smalle jaarringen zorgen voor zachter, makkelijker bewerkbaar hout. Eikenhout met brede jaarringen is zwaarder en sterker. Zaaghout van goede kwaliteit wordt verwerkt tot parket, massieve meubels en balkhout. Eikenkernhout kan ook onbehandeld voor buitentoepassingen gebruikt worden. Verder is eikenhout uitstekend brandhout.
Vormt soms dubbele toppen en zuigers, dus de begeleidingssnoei moet zorgvuldig gebeuren.
De eikenprocessierups kan door zijn brandharen voor irritatie zorgen op plekken waar veel mensen komen.
Onderscheid met Wintereik Quercus petraea
Overige botanische kenmerken
Bloeiwijze: Bloei in mei bij het uitkomen van de bladeren. Mannelijke bloemen tussen de knopschubben, in slappe, hangende , bruingele katjes. Vrouwelijke bloemen in de oksels van de bovenste bladeren, 1 -4 bijeen op lange steeltjes, bolvormig, met donkerrode stempels. Overvloedige bloei om de 2 tot 5 jaar.
Vrucht: De eik begint pas overvloedig vrucht te dragen vanaf gemiddeld 40 jaar. De eikels bevinden zich aan een 2 tot 6 cm lang steeltje, dikwijls per twee. Het napje is ondiep met dakpansgewijs geplaatste schubben. De eikel is rijp in oktober van hetzelfde groeijaar (éénjarig). De groene kleur is dan omgezet in bruin. De eikels zijn vrij slank en hebben ribbels in de lengterichting. Goede zaadjaren doen zich voor om de 6 tot 10 jaar.
Twijgen en knoppen: De twijgen zijn glad met geelbruine lenticellen. De knoppen zijn kegelvormig, stomp en kaal. De eindknop is door enkele krachtige zijknoppen omgeven.
Schors: Dikke, grijsgroene schors, ruw met diepe en verticale groeven.
Er bestaat een natuurlijke hybride tussen zomer- en wintereik: Quercus x rosacea Bechst. (of Q. x hybrida Bechst.). Deze is zeer variabel en vertoont kenmerken van beide ouders. De hybride komt in het wild samen met de ouders voor.
25-30 m gemiddeld. Op goede standplaatsen tot ongeveer 40 meter hoge boom met een brede en onregelmatige kroon. De takken zijn doorgaans onregelmatig en min of meer gedraaid.
Knoestige, sterk vertakkende boom met een brede ronde en min of meer onregelmatige kroon.
Van nature heeft zomereik een ruimer verspreidingsgebied dan wintereik. De soort komt in Scandinavië en Rusland een stuk noordelijker voor. In West-, Midden- en Oost-Europa is ze een van de meest algemene boomsoorten. Oostelijk reikt het natuurlijke verspreidingsgebied ongeveer tot aan de Oeral. Zuidoostelijk omvat het grote delen van het noorden van de Kaukasus. In België is zomereik overal algemeen, met uitzondering van de Polders.
In Vlaanderen is zomereik uiterst algemeen. De soort heeft die positie voor een deel te danken aan de mens. Veruit het meest vindt men ze in de Kempen en de Leemstreek. Het minst komt ze voor in de Polderstreek. In de Duinen is ze plaatselijk algemeen: in vergelijking met de vorige karteerperiode is ze er daar wat op vooruitgegaan. In bossen gedomineerd door beuk wordt ze door die boomsoort weggeconcurreerd, bijvoorbeeld in het Zoniënwoud, hoewel ze ook daar bij nieuwe aanplantingen door de bosbouwers wordt bevoordeeld.
Bodemvaag, maar vraagt een open, luchtige bodem.
Verdraagt tijdelijk nattere standplaats in de winter.
Kan zich wel handhaven op kalkhoudende bodems.
Geen literatuurgegevens beschikbaar voor deze parameter, dit is een benadering.
Verdraagt geen verharding.
Het jonge blad kan door late nachtvorst beschadigd worden, maar de boom herstelt zich goed.
Vroeger werden varkens in de herfst door de bossen gejaagd om hen de eikels te laten opeten. Dit geeft het vlees een specifieke smaak. In veel gebieden in Europa werden zogenaamde 'bosweiden' zodanig beheerd dat de bomen vrij konden uitgroeien en vrucht zetten. De bomen werden soms ook geknot voor geriefhout.
Een groot aantal organismen zijn geassocieerd met eik (insecten, schimmels, vogels, ...).
Deze pagina werd mogelijk gemaakt door de financiële steun van het LIFE-programma van de EU(opent nieuw venster) in het kader van het LIFE BNIP-project(opent nieuw venster).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.