Bruine snavelbies is een lage, olijfgroene plant die uitgestrekte matten vormt door middel van worteluitlopers. De bladeren zijn gootvormig en de bloeiwijze is eivormig met warme bruine kafjes. De bloemen hebben vier tot zes borstels en een gladde vruchtsnavel. Deze plant groeit op humeuze tot venige zand- en leemgrond in laagten van Dopheidevelden en op zwak hellende oevers van heidevennen. Bruine snavelbies is minder gevoelig voor uitdroging dan Witte snavelbies en groeit goed op plagplekken, vaak samen met Kleine zonnedauw en Gewone dophei. Ontwatering en luchtverontreiniging verhogen de concurrentie met andere planten zoals Pijpestrootje.
Het areaal van bruine snavelbies is beperkt tot West- en Midden- Europa. Het strekt zich uit van de Pyreneeën tot Zuid-Scandinavië. Op de Britse Eilanden is de soort voornamelijk beperkt tot het westen. In Midden-Europa en de Baltische regio liggen verschillende meer geïsoleerde groeiplaatsen. In Noord-Amerika heeft bruine snavelbies een groot areaal in het noordoosten van de Verenigde Staten. In Wallonië is bruine snavelbies bekend van één enkele groeiplaats in Henegouwen (SAINTENOY-SIMON 1999). In Vlaanderen is bruine snavelbies, op een uitzondering na, beperkt tot de Kempen.
Bruine snavelbies is in Vlaanderen een zeldzame, achteruitgaande soort. In Limburg is ze op verschillende plaatsen verdwenen, maar zijn er anderzijds ook nieuwe groeiplaatsen gevonden. Het pionierskarakter van bruine snavelbies is daar zeker niet vreemd aan. Wanneer de successie te ver gevorderd is en de begroeiing dichter wordt, verdwijnt bruine snavelbies. Er moeten dan nieuwe open plekken in de natte heide ontstaan, bijvoorbeeld door plaggen, wil de soort zich opnieuw kunnen vestigen.
Bruine snavelbies is een lage tot zeer lage, olijfgroene plant met een wortelstok die uitlopers voortbrengt, waarmee zij uitgestrekte, losse matten vormt. De bladschijf is gootvormig. Het bovenste aartjeskluwen is eivormig; het onderste schutblad steekt boven het aartje uit en is tot zes centimeter lang. De kafjes hebben een warmbruine kleur. De bloem bevat vier tot zes borstels, waarvan een deel voorbij het nootje plus snavel reikt en die zeer korte, naar boven gerichte stekeltjes dragen. De drie meeldraden hebben helmknoppen van twee à drie millimeter lang, die uit de aartjes hangen en door hun gele kleur daartegen afsteken. De stempels steken tot bijna een halve centimeter buiten de kafjes uit. De vruchtsnavel heeft gladde randen.
Bruine snavelbies komt voor in West- en Midden-Europa, van de Pyreneeën tot Midden-Scandinavië, en in Noord-Amerika. In Nederland vormen West-Drenthe, Twente, de westelijke Veluwe en Midden-Brabant de voornaamste gebieden waar zij standhoudt.
Anders dan Witte snavelbies is Bruine snavelbies aan mineraal substraat gebonden. Zij groeit op humeuze tot venige zand- en leemgrond, maar niet op puur veen. Haar karakteristieke standplaats wordt gevormd door laagten in Dopheidevelden, die 's winters ondiep onder water staan en 's zomers droog liggen. Daar en op zwak hellende oevers van heidevennen kan Bruine snavelbies sterk op de voorgrond treden en het beeld van de vegetatie met haar fraai olijfkleurige tint beheersen. Ontwatering, sterke waterstandswisselingen en luchtverontreiniging bevorderen de uitbreiding van Pijpestrootje (Molinia caerulea) op groeiplaatsen van deze bies, die daardoor steeds meer afhankelijk wordt van beheersing, zoals afplaggen. Dat Bruine snavelbies op plagplekken vaak een grotere plaats inneemt dan Witte snavelbies, is toe te schrijven aan haar wijze van uitbreiding door middel van wortelstokken, waardoor zij sneller een vrijgekomen oppervlak verovert; tevens lijkt zij beter bestand tegen oppervlakkige uitdroging in de zomer. Haar trouwste begeleider, afgezien van Gewone dophei (Erica tetralix), is Kleine zonnedauw (Drosera intermedia). Voorts kan zij worden vergezeld door onder meer Blauwe zegge, Moeraswolfsklauw (Lycopodium inundatum), Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia) en Witte snavelbies, terwijl de bodem tussen deze planten vaak bedekt wordt door Paars heideviltwier (Zygogonium ericetorum).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Bruine snavelbies is een pionier van open, humusarme tot licht humeuze, zandige plaatsen in heide. De standplaatsen zijn haast gedurende het hele jaar nat tot vochtig en in de loop van het winterhalfjaar korte tijd overstroomd. De soort groeit optimaal langs weinig gebruikte zandpaden door natte heide en op recente plagplekken.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.