Vistrap

Op de meeste waterlopen wordt de bewegingsvrijheid van vissen bemoeilijkt door barrières in de waterlopen (stuw, sluis, molenrad, terugslagklep, dam,...). Die bewegingsvrijheid heeft een vis nodig om bijvoorbeeld te kunnen trekken tussen zee en zoetwater of op de rivier zelf. Veel vissoorten leven als volwassen dier immers op andere plaatsen dan als jong exemplaar. Een vistrap helpt de vis een handje om deze waterbouwkundige constructies te overbruggen door het hoogteverschil dat hierdoor ontstaat op te splitsen in kleinere stappen.

Wetland

Wetland is eigenlijk de Engelse naam voor 'drasland', wat een gebied aanduidt dat zich bevindt op de grens tussen land en water. Vaak zijn het gebieden die nu eens onder water staan en dan weer droogvallen of drassig worden zoals moerassen, meren, overstromingsgebieden van rivieren, ondiepe stukken zee, mangrovebossen.

Mycorrhiza

Een bijzondere groep schimmels in de bodem zijn de zogenaamde mycorrhiza. Deze benaming betekent letterlijk: schimmelwortel. De mycorrhiza bevatten veel schimmelsoorten die in symbiose, meerbepaald in mutualisme, leven met de plant. Mutualisme is een samenwerkingsverband waarbij zowel de plant als de schimmel voordeel hebben. De schimmels groeien hiervoor in en rondom de wortel van de plant zodat voedingsstoffen uitgewisseld kunnen worden.

Ecodistrict

Ecodistricten zijn ruimtelijke eenheden die sterk gelijkende eigenschappen hebben wat betreft in de tijd zeer langzaam veranderende processen zoals klimatologie (mbt. het weer), geologie (mbt. bodem en aarde), reliëf, geomorfologie (processen die het landschap vormen of hebben gevormd vb. werking van de zee) en (grond)waterhuishouding. De bodemtypes (vb. bosbodem, veengrond) die in het ecodistrict voorkomen, hangen van deze processen af zodat alle gebieden die deel uitmaken van het ecodistrict ook een vergelijkbare gevoeligheid voor milieustoringen vertonen. Na het aangrijpen van milieueffecten op bovenstaande niet-levende factoren (bodem, water,…) neemt men aan dat deze zich doorzetten op de levende elementen in het district (planten, dieren).

Relict (-populatie)

Een relictpopulatie is de overblijvende gemeenschap van een soort die bijna (lokaal)uitgestorven is en, soms gekenmerkt wordt door een versnipperde verspreiding over een geografisch gebied.

Genenbank

Een genenbank is een verzameling ('bank') van planten ('genen') die karakteristiek zijn voor een soort of populatie. Hiermee wordt bedoeld dat deze planten een groot deel van de genetische diversiteit van die populatie of soort omvatten. Door een databank aan te leggen van deze soorten probeert men (bedreigde) inheemse bomen en struiken te behouden en een eventuele herintroductie in de natuur mogelijk te maken.

Fenologie

Het bestuderen van jaarlijks terugkerende verschijnselen in de natuur wordt fenologie genoemd. Bijvoorbeeld: het moment van bloei, bladontluiking, zaad- en bladval bij bomen, het eerste individu van een soort dat gezien of gehoord wordt, het eerste jong dat gezien,…Deze tijdstippen worden ook wel aangeduid als fenofasen. Doorgaans is een verandering in temperatuur de belangrijkste reden voor wijzigende tijdstippen.

Heterotroof

Heterotrofe organismen kunnen, in tegenstelling tot autotrofen, zelf geen energie uit de omgeving in voedsel voor henzelf omzetten en zijn aangewezen op de suikers en andere moleculen met hoge energie-inhoud, aangemaakt door andere organismen.

Autotroof

Ieder organisme heeft energie nodig om te overleven, te groeien en voort te planten. De autotrofe organismen vangen die energie zelf op uit hun milieu en bouwen vervolgens uit anorganische stoffen (koolstofdioxide) eigen organische stoffen (suikers) op. De energie die ze hiervoor nodig hebben komt bij de foto-autotrofen van de zon. Naast foto-autotrofen zijn er ook chemo-autotrofen. Zij gebruiken de chemische energie die vrijkomt bij de oxidatie van anorganische verbindingen.

r- en K-strategen

Bij de beschrijving van soorten gebruikt men vaak de termen r- en K-strategen. r-strategen zijn soorten krijgen heel veel nakomelingen en zorgen daar niet voor. Bijgevolgd sterft daar het grootste deel van nog voor ze het volwassen stadium bereiken. Meestal zijn r-strategen zo aangepast dat ze snel nieuwe gebieden kunnen inpalmen. Ze planten zich snel voort, ontwikkelen zich vlug en leven kort. Eens de limiet van hun omgeving wordt bereikt, zoeken ze andere oorden op. K-strategen daarentegen krijgen minder nakomelingen maar zorgen voor hun kinderen voor langere tijd tot ze volwassen zijn. Ze zijn zo geëvolueerd dat hun populatiedichtheid nagenoeg in evenwicht blijft. Ze leven langer en hebben meer tijd nodig voor hun ontwikkeling.