De Bitterling is een blauwgroene, eenjarige zomerbloeier die laag tot middelhoog kan worden en vaak een smal uiterlijk heeft. De onderste eironde bladeren vormen een wortelrozet, terwijl de bladeren hoger aan de stengel paarsgewijs aan de voet zijn vergroeid. De stengel is rolrond, maar de bloeiwijze-assen zijn kantig. De bloemen, meestal achttallig, staan in een compacte, pluimvormige bloeiwijze en hebben een stervormige bloemkroon met spitse slippen. Bitterling groeit vooral op vochtige, humusarme zandgronden met veel schelpgruis, vaak op voormalige strandvlakten die van de zee zijn afgesneden.
Het areaal van zomerbitterling ligt in Zuid-, West- en Centraal- Europa, Noord-Afrika (Atlasgebergte) en Zuidwest-Azië. Het areaal strekt zich noordwaarts uit tot de Britse Eilanden en Nederland. In Wallonië is zomerbitterling een uiterst zeldzame soort van kalkgraslanden (SAINTENOY-SIMON 1999).
De populaties van zomerbitterling in de Duinen zijn sinds de laatste karteerperiode beperkt tot het Westhoekreservaat in De Panne en een vondst aan de IJzermonding. De soort heeft echter een enorme uitbreiding genomen in het Antwerpse havengebied. Van daaruit heeft ze vermoedelijk ook (via grond- transporten) de locatie in het Waasland bereikt en mogelijk ook die in de Gentse kanaalzone. Deze laatste en meest recente vindplaats telt reeds honderden planten. De populaties nabij Zeebrugge staan eveneens op opgespoten terreinen. Een opzettelijke introductie in de Gavers (Kortrijk) werd niet opgenomen op de kaart.
De Bitterling is een lage, soms middelhoge en dan opvallend 'smalle', blauwgroene, eenjarige zomerbloeier. Van de eironde, aan de top iets toegespitste bladeren staan de onderste in een wortelrozet. Hogerop aan de stengel en in de bloeiwijze zijn de bladeren paarsgewijs aan de voet met elkaar vergroeid. De stengel is rolrond, de bloeiwijze-assen zijn echter kantig. De bloemen staan in een samengetrokken, pluimvormige bloeiwijze. Meestal zijn ze achttallig, maar ook hogere en lagere grondtallen komen vrij dikwijls voor. De bloemkroon is tot op de helft gespleten in spitse slippen en is in geopende staat stervormig uitgespreid. De vrijwel zittende stempel is in twee lobben gespleten. Zelfbestuiving schijnt regel. Bitterling komt in enige ondersoorten voor in de zuidwestelijke helft van Europa, aangrenzend Zuidwest-Azië en het Atlasgebied. De in Nederland inheemse vorm staat bekend als Herfstbitterling (B. perfoliüta subsp. serôtina). Deze ondersoort heeft stengelbladeren die aan de voet versmald, dus niet over de volle breedte met elkaar vergroeid zijn. De kelkslippen vertonen drie nerven en liggen na de bloei vlak tegen de doosvrucht aan. De bloemstelen zijn gemiddeld zo'n twee centimeter lang. Deze Zuid-Europese vorm bereikt de noordgrens van haar gesloten areaal in Zuidwest-Frankrijk en het Bovenrijndal, met ruim vierhonderd kilometer verder noordwaarts een voorpost in Nederland.
Het toneel van de bewogen geschiedenis van de Hollandse Herfstbitterlingen vormt de kuststrook van 's-Gravenhage tot de Grevelingen. De explosieve uitbreidingen van deze plant zijn vergelijkbaar met die van Moerasandijvie (Senecio congestus) in de IJsselmeerpolders en oudere droogmakerijen. Stabiele groeiplaatsen zijn schaars, maar door bedijkingen kan de plant tijdelijk geweldige uitbreidingskansen krijgen. Sedert de 18de eeuw is de Bitterling bekend van het Westland en Voorne, maar in het eerste gebied is hij sinds lang niet meer waargenomen. Sindsdien is Voorne de harde kern van het verspreidingsgebied, vanwaar noord- en zuidwaarts uitstapjes worden gemaakt. Momenteel staat de plant in overvloed op nieuwe strandjes en zandplaten aan en in de Grevelingen en langs de Brielse Maas.
Herfstbitterling is een plant van vochtige, humusarme zandgrond met een hoog gehalte aan schelpgruis. In groot aantal treedt hij op voormalige zandige strandvlakten, die van de zee afgesneden en grotendeels ontzilt, maar nog schaars begroeid zijn. Daar groeit hij op relatief droge plekken samen met Strandduizendguldenkruid, Sierlijke vetmuur (Saginanodosa) en Bleekgele droogbloem (Gnaphalium luteo-album), in nattere delen van de zonering met Waterpunge (Samolus valerandi) en Fraai duizendguldenkruid. Als de vegetatie zich sluit, houdt Bitterling in gemaaide of beweide duinvalleien nog een tijdlang in verspreide exemplaren stand in 'eilanden' van Kruipwilg (Salix repens), samen met soorten als Parnassia (Parnassia palustris), Watermunt (Menthaaquatica) en Moeraswespenorchis (Epipactis palustris). Ook verschijnt hij wel langs paadjes en op molshopen, maar niet op plekken met een gesloten grasmat.
Van een andere vorm van Blackstonia perfoliata reikt het gesloten areaal bijna tot Nederland: de Zomerbitterling (subsp. perfoliata) komt noordwaarts tot Midden-Engeland en Vlaanderen voor. In ons land is hij enkele malen als adventiefplant gevonden, in één geval heeft hij zich wellicht spontaan gevestigd ; maar dat hij zich zonder hulp van de mens kan handhaven, is tot dusver niet gebleken. Hij is te herkennen aan over de volle breedte vergroeide stengelbladeren, zwak generfde en na de bloei inrollende kelkslippen, en korte bloemstelen. Gemiddeld staat hij in droger terrein dan de Herfstbitterling.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Zomerbitterling is een pionier van zandige, kalkrijke bodems op natte tot vochtige plaatsen. Oorspronkelijk kwam zomerbitterling vooral in duinvalleien voor, maar tegenwoordig overtreffen de populaties op met kalkrijk zand opgespoten terreinen vele malen de populaties in de kustduinen. Op opgespoten terreinen staat zomerbitterling in ijle duinrietvegetaties samen met gewoon duizendguldenkruid en soms ook met moeraswespenorchis.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.