Canadese rus is een middelhoge tot hoge zomerbloeier waarvan de bloeistengels evenals bij Paddenrus door dwarsschotten gekamerd zijn. Hoe hij deze streken heeft bereikt, blijft in nevelen gehuld. Deze heeft zich gevestigd op zwak tot sterk zure, vochtige tot natte, eventueel periodiek onder water staande plaatsen in heidevennen en -moerassen waarin enig voedselrijk (of in een enkel geval kalkrijk) water binnendringt.
Het areaal van Canadese rus ligt in Zuidoost-Canada en aansluitende gebieden in het noordoosten van de Verenigde Staten. De soort is een eerder recente inwijkeling in Vlaanderen en Nederland. Voor zover bekend is dit mini-areaal het enige in Europa (VERLOOVE 2002).
De plant werd pas in 1974 in Nederland herkend, vlak bij de Belgische grens, in de Reuselse Moeren. Achteraf bleek dat de soort voordien, in 1971, ook al in Vlaanderen was verzameld in Arendonk (D’HOSE 1975), maar aanvankelijk niet herkend was. STIEPERAERE 1997 verwijst ook naar herbariummateriaal afkomstig van Mol-Postel uit 1965. In de loop van de tweede karteringsperiode werden tal van nieuwe locaties ontdekt in de Kempen (SMETS 1980). Ondertussen komt Canadese rus voor in meer dan 40 kilometerhokken en is dus globaal in Vlaanderen zeer zeldzaam. In 1997 werd de soort ook in het West-Vlaamse Wingene gevonden. Vermoedelijk werd ze ongewild aangevoerd via terreinbeheerders (STIEPERAERE 1997). Canadese rus kan op korte tijd massaal uitbreiden en dichte monospecifieke vegetaties vormen. Of de plant op termijn inheemse soorten kan verdringen, is onduidelijk: in Vlaanderen gaat de soort er nog steeds op vooruit, terwijl dat in aangrenzend Nederland niet het geval is.
Canadese rus is een middelhoge tot hoge zomerbloeier waarvan de bloeistengels evenals bij Padderus door dwarsschotten gekamerd zijn. De stengelachtig rolronde, holle bladeren zijn eveneens van dwarsschotten voorzien; deze zijn (anders dan bij Paddenrus) niet doorboord. De bloeiwijze heeft schuin omhoog staande takken, als bij Veldrus. Soms zijn de hoofdjes armbloemig, soms bestaan ze uit tientallen bloemen. De bloemdekbladen zijn spits of toegespitst; de binnenste drie zijn iets langer dan de buitenste drie. Per bloem zijn drie meeldraden aanwezig. De spoelvormige zaden zijn tussen één en twee millimeter lang en hebben een buitenste zaadhuid die haar inhoud als een los hemdje omgeeft en zowel naar de top als naar de voet in een wit aanhangsel uitloopt.
Canadese rus is inheems in het zuidoosten van Canada en de noordoostelijke Verenigde Staten. In 1972 werd hij ontdekt in de 'Acht Zaligheden' in zuidelijk Midden-Brabant, vlak bij de Belgische grens. Daarop werden planten die het jaar tevoren in de naburige Belgische Kempen verzameld waren, eveneens als Juncus canadensis geïdentificeerd. Binnen enkele jaren werd de nieuwkomer in dezelfde omgeving op verscheidene andere plaatsen waargenomen. Hoe hij deze streken heeft bereikt, blijft in nevelen gehuld, evenals in het geval van Canadees hertshooi (Hypericum canadense), dat uit dezelfde omgeving afkomstig is als Canadese rus. Deze heeft zich gevestigd op zwak tot sterk zure, vochtige tot natte, eventueel periodiek onder water staande plaatsen in heidevennen en -moerassen waarin enig voedselrijk (of in een enkel geval kalkrijk) water binnendringt. Zijn voornaamste begeleiders uit de inheemse vegetatie zijn Pijpenstrootje (Molinia caerulea), Veenpluis (Eriophorum angustifolium), Knolrus, Pitrus en Veenmossen (Sphagnum spp.). Bij toeneming van de bemestingsinvloed ruimt Canadese rus het veld voor Pitrus. Terwijl de nieuwkomer op Belgisch grondgebied voorspoedig gedijt, kan dit van zijn voorkomen op Nederlands terrein niet gezegd worden: op de eerst ontdekte groeiplaats bij Reusel is hij weer sterk achteruitgegaan en een tweede groeiplaats, op venige bospaden bij Bladel, herbergt slechts ondermaatse exemplaren.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Canadese rus groeit op sterk uiteenlopende standplaatsen wat betreft vochtigheidsgraad, voedselrijkdom en zuurgraad (VAN STRAATEN 1981). Het vaakst groeit de soort in de verlandingszone van wat gestoorde, licht voedselrijke, relatief zure vennen en plassen. Wisselende waterstanden en permanente vochtigheid typeren misschien nog het best de gelijkenissen tussen de onderscheiden habitats. Ook op plagplekken op natte heide werd de soort al waargenomen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.