Geel walstro is een gemakkelijk te herkennen aan de krans van 6 tot 12 bladeren en de trossen van kleine gele bloemen. De kroon van de bloemen bestaan uit 4 slippen. De bladrand is sterk naar onderen gerold zodat de bladeren naaldvormig lijken. Bij jonge stengels is dit nog niet het geval en lijken de bladeren breder.
Verwarring mogelijk met:
Wanneer Geel walstro in bloei staat kan je deze niet verwarren met een andere soort.
Kruisbladwalstro heeft geelgroene bloemen die niet in trossen staan en een krans van 4 brede bladeren. Andere walstrosoorten hebben kleine witte bloemen.
Herkenning zonder bloemen kan dankzij de bladkransen van omgerolde priemvormige bladeren.
Geel walstro is gevoelig voor bemesting. Bemesting vermijden en een goed maai- en/of begrazingsbeheer is belangrijk. Bij vrij productieve graslanden maai je 2 keer of 1 keer met nabegrazing. Bij minder productieve graslanden kan je 1 keer maaien in september of begrazen.
Geel walstro komt in nagenoeg alle gematigde en koude delen van de Oude Wereld voor, met name in Noord-Afrika en van West-Europa tot in Japan. In Europa komt de soort nagenoeg overal voor, behalve in het noorden van Scandinavië. In België is geel walstro het algemeenst in Wallonië, vooral in de Kalkstreek, Lotharingen en grote delen van het Brabants district. In de centrale en noordoostelijke Ardennen ontbreekt het grotendeels.
In Vlaanderen is geel walstro vrij algemeen, maar het verspreidingspatroon vertoont sterke regionale verschillen. De soort gaat sterk achteruit. In de Duinen is geel walstro uiterst algemeen, langs de Grensmaas is ze algemeen en in de Leemstreek ten oosten van Brussel vrij algemeen. Overal elders is geel walstro zeldzaam.
Geel of Echt walstro is een donkergroene, kort behaarde zomerbloeier van sterk wisselende hoogte. Ondergronds vormt het vaak uitlopers. De rolronde stengel draagt vier zwakke ribben. De bladkransen tellen gemiddeld acht bladeren, waarvan de rand zo sterk naar onder gerold is dat ze naaldvormig lijken. (Bladeren van jonge stengeltjes zijn vaak minder omgerold en maken daardoor een bredere indruk, zodat verwarring met andere soorten mogelijk is.) Behalve door de bladeren onderscheidt Geel walstro zich van andere inheemse Galium-soorten doordat de bloemen een hardgele kroon hebben. Ze verspreiden een sterke, karakteristieke geur. Dikwijls komt uit een bloem slechts één dopvrucht tot ontwikkeling; deze is onbehaard en al of niet rimpelig.
Geel walstro is een vormenrijke soort, die voorkomt in de gematigde en koelere delen van het noordelijk halfrond, met uitzondering van noordwestelijk Noord-Amerika. In Nederland heeft het zijn grootste verspreidingsdichtheid in de duinen. Tamelijk veel komt het verder voor in het rivierengebied - ook langs kleinere rivieren zoals Overijsselse Vecht en Dinkel -, aan zandige delen van de IJsselmeerkust en in Zuid-Limburg. Vanuit rivierdalen dringt het in aangrenzende pleistocene zandstreken door. Verder komt Geel walstro op een aantal verspreide vindplaatsen voor, waar het deels wel met zand of wegverhardingsmateriaal zal zijn aangevoerd. Over het geheel genomen vertoont het een vrij sterke achteruitgang.
Buiten de duinstreek vormt Geel walstro meestal forse, opgerichte stengels met grote, rijkbloemige bloeiwijzen. Ook in de binnenste duinen komen zulke exemplaren wel voor, maar over het algemeen zijn de planten uit de duinen laag en gedrongen, met kleine bloeiwijzen. Dergelijke planten zijn ook bekend van de IJsselmeerkust en van enkele plekken in het binnenland. Het onderscheid tussen de twee typen Geel walstro is zeker niet scherp; vermoedelijk gaat het slechts om standplaatsvormen.
Gewoonlijk groeit Geel walstro op zonnige, droge, grazige plaatsen op carbonaathoudende, lichte, minerale bodem: zand, krijt of zandige klei. Samen met Grote tijm (Thymus pulegioides) bepaalt het de sterke kruidengeur van veel droge graslanden op warme julidagen. In het binnenland staat het in de regel op drogere, humusarmere en lossere grond dan Glad walstro, maar in de duinen ligt dat andersom. Hier staat de tengere, half-liggende duinvorm van Geel walstro talrijk in droge valleien, waar de bodem althans aan de oppervlakte humushoudend is, niet of weinig stuift en een lage, tamelijk gesloten mos- en grasbegroeiing draagt. Het voornaamste gras is hier veelal Fijn schapengras (Festuca ovina subsp. tenuifolia), dat door konijnen heel kort wordt afgegraasd. Zulke droge duingraslanden zijn vaak rijk aan Duinpaardenbloemen (Taraxacum sect. Erythrosperma). Ook in de lage grasmat van binnenduinweilanden (vroongronden) en regelmatig belopen veldjes nabij zeedorpen treedt Geel walstro veelvuldig op. Minder talrijk, maar vaak in forsere exemplaren staat het op duinhellingen, onder meer tussen Duinroos (Rosa pimpinellifolia). Binnenslands komt Geel walstro voor in droge, schrale, weinig of niet bemeste graslanden, en wel op zandige dijken, hoge oeverwallen, zandduintjes langs de rivieren en het IJsselmeer, krijthellingen, ook veel in bermen. Vooral op kleihoudende grond en op krijt kunnen de planten tot aanzienlijke hoogte uitgroeien en welig bloeien; anderzijds is Geel walstro op zulke bodems erg gevoelig voor bemesting, wat veel van zijn achteruitgang verklaart. Daartegenover staat het op kalkarm zand voornamelijk daar waar de grond wat slib bevat (langs beken en rivieren) of met wegverhardingsmateriaal is 'verrijkt'. Hoewel het zich bij lichte bodemverstoring handhaaft, staat het overwegend in vegetaties met een (vrijwel) gesloten mosdek of grasmat, en weinig in de pioniersbegroeiing van stuif- of erosieplekken. Van de vele planten waarmee het in droog grasland regelmatig samen voorkomt, noemen we nog Akkerhoornbloem (Cerastium arvense), Muizenoor (Hieracium pilosella), Kleine bevernel (Pimpinella saxifraga) en Smal fakkelgras (Koeleria macrantha).
In sommige gevallen kan Geel walstro ook in vochtig grasland groeien. Op de vroongronden staat het soms midden in valleitjes die 's winters nat zijn en ook 's zomers niet geheel uitdrogen. In het zoetwatergetijdengebied komt het - in hoge, ijle exemplaren - samen met Grote pimpernel (Sanguisorba officinalis) en Weidekervel (Silaum silaus) voor in vochtige, 's winters onder water staande hooiweiden op rivierklei : een biotoop die sterk van alle andere standplaatsen van Geel walstro verschilt!
Voor de vele galvormers en andere insecten die Geel walstro als voornaamste voedselplant hebben, wordt verwezen naar de familie-inleiding. Verder zijn Geel en Glad walstro nogal eens gastheer van parasitaire vaatplanten, speciaal van Walstrobremraap (Orobanche caryophyllacea) en Liggend bergvlas (Thesium humifusum), soms van Warkruiden (Cuscuta spp.). Eertijds was Geel walstro in gebruik om melk te stremmen, dat wil zeggen: de kaasstof eruit af tebscheiden (Galium komt van Grieks gala melk; verum wil zeggen dat deze soort het 'ware' stremselkruid is).
Vooral in de duinen, maar ook wel langs de rivieren en elders in het binnenland komen planten voor, die op een bleekbloemige uitgave van Geel walstro lijken. Vaak, maar niet altijd, komen ze samen met Geel en Glad walstro voor. Ze worden beschouwd als een bastaard van beide soorten, die de naam Geelwit walstro (Galium x pomerunicum) heeft gekregen. De grens met de oudersoorten is vaak moeilijk te trekken: de bastaard is niet geheel onvruchtbaar en kannmet de ouders terugkruisen. Daarnaast is het mogelijk dat Geel walstro ook zonder bastaardering soms bleekbloemige exemplaren voortbrengt.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Geel walstro groeit op overwegend droge, voedselarme tot matig voedselrijke, basische tot zwak zure bodems. De soort is het talrijkst in duingrasland en mosduin aan de kust. Ze is ook talrijk op dijken en in schrale graslanden in uiterwaarden langs de Grensmaas. Daarnaast is ze geregeld te vinden op kalkrijke leemgronden van Haspengouw. In kalkarme streken kan men geel walstro vinden op kunstmatige kalkrijke substraten zoals spoorwegterreinen, mijnsteenbergen en kanaaldijken.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.