Klein blaasjeskruid is een fijn en teer waterplantje met lichtgroene, gevorkte bladeren en minuscule blaasjes. Het vangt kleine waterdiertjes die bijdragen aan de voeding van de plant. De bloemen zijn bleekgeel en de plant gedijt vooral in voedselarme, zure wateren. Het groeit meestal in beschutte waterruimten, waar het zich met zijn grondloten in de bodem verankert.
De soort komt voor in de gematigde en koudere delen van Noord-Amerika, Europa, Noord-Azië en de bergen van Zuidoost- Azië, evenals in het Atlasgebergte. In Wallonië is klein blaasjeskruid uiterst zeldzaam en bedreigd. Het is bekend van één recente groeiplaats in de Gaume (SAINTENOY-SIMON 1999).
In Vlaanderen is klein blaasjeskruid zeer zeldzaam en sterk aan de Kempense wateren gebonden. Het is ook in het Brabants district op een enkele plaats aanwezig (Berg, Torfbroek). In Rijmenam is de soort verdwenen. Klein blaasjeskruid verdwijnt bij eutrofiëring of antropogene verzuring en mede daarom zijn de vindplaatsen in aantal afgenomen. De soort is als bedreigd in de Rode Lijst opgenomen. In de periode 1972-2004 is ze nog nauwelijks in de Antwerpse Noorderkempen gesignaleerd. Ze komt nu het meest frequent voor in de regio Turnhout- Leopoldsburg-Maasmechelen-Diest. Klein blaasjeskruid wordt zeker niet altijd opgemerkt. In het verleden werd de soort soms als U. bremii gedetermineerd (DE LANGHE & D’HOSE 1977).
Klein blaasjeskruid is een fijn en teer waterplantje waarvan de horizontale hoofdas hoogstens een paar decimeter lang wordt. Deze as is lichtgroen en draagt evenzo gekleurde bladeren met gevorkte, draadvormige slippen; deze zijn tamelijk spaarzaam met minuscule blaasjes bezet. De slippen eindigen in een zeer spitse top met een borstelhaar; de zijranden van de slippen zijn gaafrandig en dragen geen haren. Aan de hoofdas ontspringen bleke, vrijwel bladgroenloze, fragiele zijstengeltjes, die schuin naar onder groeien en de plant vaak min of meer in de bodem verankeren. Ook deze grondloten dragen blaasjes; de bladeren zijn overigens weinig ontwikkeld. Zowel aan de groene als aan de bleke stengeltjes kunnen turionen worden gevormd. Deze zijn weinig behaard, doordat ook hier de bladslippen alleen aan de top een haar dragen. De in het voorjaar uitgroeiende turionen worden om hun korte, iets afgeplatte, nog geen blaasjes dragende slippen wel eens voor Plat of Bleekgeel blaasjeskruid aangezien. De draaddunne bloeistengeltjes worden gemiddeld ongeveer een decimeter lang; ze dragen geen rizoïden, zoals bij andere Blaasjeskruiden. De bloemkroon is bleekgeel. De onderlip is vrij vlak of aan de rand iets teruggeslagen; de welving is vrij zwak ontwikkeld en sluit de ingang van de bloem niet af. De spoor is zeer kort kegelvormig.
Klein blaasjeskruid komt voor in de koele en de gematigde zone van het noordelijk halfrond. In Nederland is het vrij zeldzaam in de pleistocene streken. In laagveengebieden komt het hoofdzakelijk in Noordwest-Overijssel voor, verder hier en daar in Friesland, het Vechtplassengebied en oostelijk Zuid-Holland. Onlangs is het voor het eerst op een van de Friese waarden gevonden. Vondsten op Texel en bij Callantsoog zijn van oude datum.
Klein blaasjeskruid is een bewoner van kleine, ondiepe, beschutte waterruimten met neutraal tot zuur, matig tot zeer voedselarm, in het bijzonder fosfaat- en carbonaatarm, maar vaak relatief sulfaatrijk water met een veenbodem of een humeuze zandbodem.
Soms staat het op droogvallende plaatsen, bijvoorbeeld aan de oever van gegraven heidevennen met Veelstengelige waterbies (Eleocharis multicaulis), maar hier komt het alleen in natte perioden goed tot ontwikkeling. Het kan van alle bloeiende waterplanten in het zuurste en voedselarmste veenwater groeien, bijvoorbeeld in turfgaten in hoogveen, waar het water door humuszuren bruin gekleurd is. Hier en ook in vennen met beginnende hoogveengroei staat het vaak tussen losse, zwevende pakketten Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum). In dit sterk zure water is zeer weinig opneembare koolstof - in de vorm van kooldioxide - opgelost; Klein blaasjeskruid heeft het aan zijn dierlijke bijvoeding te danken dat het hier toch kan groeien. Het gedijt ook in veel minder zuur milieu: in slenkjes in trilveenmoerassen, waar het door Schorpioenmossen (Scorpidium spp.), Goudmossen (Campylium spp.), Sikkelmossen (Drepanocladus spp.) en kleine kranswieren (Chara spp.) wordt vergezeld. Deze heel ondiepe, soms net droogvallende slenkjes liggen 'ingebed' in zeggemoerassen of in jong veenmosrietland met planten als Paddenrus (Juncus subnodulosus), Moeraskartelblad (Pedicularis palustris) en Groenknolorchis (Liparis loeselii). In Noordwestoverijsselse trilvenen treedt het samen met Plat blaasjeskruid op (zie bij deze soort). Een nieuwe ontwikkeling is het optreden van Klein en Groot blaasjeskruid in slenken - deels oude wagensporen - in een moerasvegetatie langs de Friese IJsselmeerkust. Dat hier tevens Groenknolorchis is verschenen, onderstreept de verwantschap met de begroeiing van trilvenen.
Klein blaasjeskruid staat als een indicator van zoet water te boek. Weliswaar zijn enkele vindplaatsen in zwak brakke gebieden bekend, met name uit de omgeving van Nieuwkoop, maar hier staat de plant in min of meer geïsoleerde petgaten, slenken en sloten, die vrijwel allemaal geheel zoet water bevatten.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Het milieu van klein blaasjeskruid is in Vlaanderen meestal eerder zuur en vrij uitgesproken voedselarm, vaak ook erg arm aan mineralen en rijk aan humusstoffen (dystroof). De bodem bestaat meestal uit veen op zand. Ook in goed gebufferde, neutrale of zwak alkalische, maar voedselarme wateren komt klein blaasjeskruid voor, maar dan meestal eerder in de moerassige oeverzone dan in het open water. De planten groeien dikwijls in zeer kleine, zelfs tijdelijk vrijwel verdwijnende, watervolumes.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.