De Knikkende distel is een middelhoge zomerbloeier waarvan de bloei een van de fraaiste verschijningen onder de Composieten is. De glanzend donkergroene bladeren contrasteren met de stengel, die naar de voet maar vooral naar de top wit spinragachtig behaard is. De hoofdjes zijn bezet door talrijke roodpaarse bloemen. Knikkende distel is een plant van droge, stikstofrijke grond. Zij groeit op zand, klei en krijt, dikwijls ook op stenig substraat.
Knikkende distel komt voor in de gematigde streken van het noordelijk halfrond, van Midden-Azië tot West-Europa. In Europa komt de soort voor van het Middellandse-Zeegebied tot Denemarken. Verder noordwaarts komt ze maar sporadisch voor. In Noord-Amerika is ze een ingeburgerde exoot. In België is knikkende distel vooral een soort van de kalkrijke districten in Wallonië (Maasdistrict, Lotharingen).
Knikkende distel is overal in Vlaanderen zeer zeldzaam. In de duinen van de Westkust komt de soort nog het meest voor. Een kwart van alle bekende locaties tijdens de laatste karteerperiode is daar gesitueerd. Een andere belangrijke ecoregio is de Grensmaas. Knikkende distel vertoont geen duidelijke trend. Op sommige van de geïsoleerde vindplaatsen is slechts sprake van kleine, niet lang standhoudende populaties.
De Knikkende distel is een middelhoge tot hoge, in beweid terrein soms laag blijvende, al of niet vertakte, twee- of meerjarige, soms eenjarige zomerbloeier, die (minstens) één winter als rozet doorbrengt en na vruchtzetting afsterft. Kieming blijkt (althans in Engeland) voornamelijk in april plaats te vinden. Reeds als rozet maakt de plant een 'voorname' indruk: de bladkrans heeft als geheel en in detail een opvallend regelmatig uiterlijk. De bloeiende plant is een van de fraaiste verschijningen onder de Composieten. De spaarzaam behaarde, glanzend donkergroene bladeren contrasteren met de stengel, die naar de voet maar vooral naar de top wit spinragachtig behaard is. De witwollige beharing van het bovenste stengeldeel valt sterk op doordat dit gedeelte niet of nauwelijks gevleugeld is en bovenaan veelal ombuigt, zodat het hoofdje knikt. De hoofdjes zijn alleenstaand en twee tot vier centimeter breed. Hun formaat wordt geaccentueerd door de wijd uitstaande tot iets teruggeslagen omwindselbladen, die even boven de voet een vernauwing vertonen, daar naar buiten ombuigen en dan geleidelijk in een lange, scherpe punt uitlopen. De binnenste omwindselbladen zijn veelal paars aangelopen. De zeer talrijke bloemen in het hoofdje zijn minstens twee centimeter lang en roodpaars.
De Knikkende distel komt voor in Europa met uitzondering van het hoge noorden, in West- en Midden-Azië, het Atlasgebied en - ingevoerd - in Noord- Amerika en op enige plaatsen op het zuidelijk halfrond, zodat zij een kosmopoliet van de (warm-)gematigde streken is geworden. In Nederland heeft zij het zwaartepunt van haar verspreiding in het rivierengebied, waar zij plaatselijk vrij algemeen is maar achteruitgaat, evenals in Zuid-Limburg. Elders is zij zeldzaam maar breidt zij zich uit, vooral in de duinen en het Deltagebied maar ook hier en daar op pleistocene zandgronden. Een deel van de uitbreiding in Zeeland en de vestiging van de soort op enige Waddeneilanden gaan terug op aanvoer met rivierklei voor dijkaanleg of -verhoging. Ook elders verschijnt zij wel op aangevoerde grond, bijvoorbeeld op met zand aangevulde bermen in veenstreken, waar echter haar aanwezigheid gewoonlijk van korte duur is.
Knikkende distel is een plant van droge, stikstofrijke en doorgaans ook kalkrijke, humusarme grond. Zij groeit op zand, klei en krijt, dikwijls ook op stenig substraat. In de regel staat zij in de volle zon, maar op hellingen aan de lijzijde van de zeereep verschijnt zij soms in Vlierbosjes. Haar meest forse ontwikkeling bereikt zij op open, ruderale standplaatsen, met name op hellingen: hier kan zij hoge en dichte vegetaties vormen, wat echter in drogere streken vaker valt waar te nemen dan in ons zeeklimaat. Op dergelijke plaatsen komt zij dikwijls samen voor met Wouw (Reseda luteola), Wilde reseda (R. lutea), Witte honingklaver (Melilotus alba) en andere twee- tot meerjarige planten. Daarnaast treedt Knikkende distel in droog weiland op en wel op rivierdijkhellingen en (met name op Goeree) op vroongronden. Hier vormt zij haarden samen met andere planten die- wegens stekeligheid, ruwheid, hardheid, giftigheid en/ of sterke geur – door het vee worden gemeden, zoals Speerdistel, Echte kruisdistel (Eryngium campestre), Kattendoorn (Ononis repens subsp. Spinosa), langs de rivieren ook Wilde cichorei, Heksenmelk (Euphorbia esula) en Veldsalie (Salvia pratensis). Dat Knikkende distel en Speerdistel een kortere levensduur hebben dan de overige genoemde soorten, verhindert ze niet op zulke plaatsen bestendig voor te komen – in tegenstelling tot het veelal kortstondiger optreden op ruderale terreinen. De haarden van stekelige of anderszins oneetbare planten bieden verteerbaarder gewasjes ‘dekking’ tegen het vee, zodat ze hier ongestoord kunnen bloeien en vrucht zetten, wat voor de blijvende aanwezigheid van minder concurrentiekrachtige grassen zoals Goudhaver (Trisetum flavescens) en van diverse Composieten, Schermbloemigen en andere dijkbeemdbewoners van groot belang is. Een verbindend element tussen het ruderale vegetatietype met Knikkende distel en dat in weilanden wordt gevormd door soorten als Peen (Daucus carota), Gewone pastinaak (Pastinaca sativa) en Duizendblad.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Knikkende distel is een soort van open, lichtrijke ruigten op kalkrijke, droge bodems. De bodem is matig stikstofrijk tot stikstofrijk. In Vlaanderen wordt ze vooral gevonden op ruige, verstoorde maar open plaatsen in de kustduinen, op kanaal- en rivierdijken en op polderdijken. Ook in industriezones in havengebieden duikt ze hier en daar op op terreinen die opgespoten zijn met kalkrijk zand.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.