Zaagblad is een middelhoge, donkergroene midzomerbloeier met een korte, dikke wortelstok. De rozetbladeren zijn lancetvormig met een karakteristiek voetzoolachtig uiterlijk. De bladrand van de stengelbladeren is steeds dicht en ondiep gezaagd tot getand. De smalle, paarse hoofdjes staan in een tuilvormige bloeiwijze. Zaagblad vertoont gynodioicie: een plant heeft of tweeslachtige of vrouwelijke bloemen. Deze soort heeft weinig groeiplaatsen en deze verschillen sterk van elkaar.
Zaagblad komt voor in de gematigde klimaatgebieden van Europa. Het areaal, waarvan het centrum in Midden-Europa is gesitueerd, reikt in het westen tot Wales en Noordwest-Spanje, in het noorden tot Zuid-Zweden, in het oosten tot de Oeral en in het zuiden tot Zuid-Spanje, Zuid-Italië en Bulgarije. In het laagland van Nederland tot Denemarken ontbreekt zaagblad vrijwel helemaal. Van buiten Europa is de soort nauwelijks bekend. In Wallonië is het zeldzame zaagblad in hoofdzaak beperkt tot het Maasdistrict (Maasvallei, Lesse) en het Lotharings district.
Al van in de negentiende eeuw was zaagblad een zeldzame soort. In grote lijnen is de algemene verspreiding in de voorbije 150 jaar weinig veranderd. Enkele, vooral oude opgaven niet te na gesproken, situeren de vindplaatsen zich geografisch in twee clusters: enerzijds de oude veldgebieden op de cuesta's ten zuiden en oosten van Brugge, anderzijds de omgeving van Aarschot en Diest (Demer en bijrivieren). In de voorbije decennia is de soort vooral in deze tweede regio sterk achteruitgegaan. De trend was reeds duidelijk op het einde van de eerste karteerperiode (LAWALRÉE & DELVOSALLE 1969) en werd tijdens de tweede IFBL-karteerperiode (vanaf 1972) bevestigd. Oorzaken van de achteruitgang zijn vooral verruiging door stikstofdepositie, verbossing en directe vernietiging van de groeiplaatsen, bijvoorbeeld door grondverzet.
Zaagblad is een middelhoge tot hoge, donkergroene, overblijvende midzomerbloeier met een korte, dikke wortelstok. De onderste bladeren staan in een rozet en zijn lang gesteeld; de stengelbladeren zijn kort gesteeld tot zittend. De bladinsnijding wisselt vrij sterk, maar in de regel zijn de stengelbladeren dieper ingesneden dan de rozetbladeren. Deze laatste zijn lancetvormig, enigszins asymmetrisch, toegespitst; de bladcontour is niet gelijkmatig gekromd maar vertil/ toont enkele flauwe bochten, wat het blad een karakteristiek voetzoolachtig uiterlijk geeft. Soms ook zijn de rozetbladeren liervormig gespleten, dat wil zeggen dat ze aan de voet enkele kleine zijslippen vertonen maar dat de grote eindlob meer dan de helft van het blad inneemt. De stengelbladeren zijn eveneens liervormig gespleten ofwel diep veervormig gedeeld, in het laatste geval met smalle, lancetvormige, vrij ver uiteenstaande zijslippen en een lange, nauwelijks bredere eindslip. De bladrand is steeds dicht en ondiep gezaagd tot getand. De hoofdjes staan in een tuilvormige bloeiwijze. Ze zijn opvallend smal; het omwindsel is ongeveer tweemaal zo hoog als breed. De bloemhoofdjesbodem is met op haren lijkende stroschubben bezet. De bloemen zijn in de regel paars. Zaagblad vertoont gynodioicie: een plant heeft of tweeslachtige of vrouwelijke bloemen. De vrouwelijke exemplaren ontvangen blijkens Engelse waarnemingen minder insectenbezoek, maar leveren gemiddeld meer en zwaardere nootjes dan tweeslachtige planten. De nootjes dragen een kroontje van licht strokleurige pappusharen, die aan de voet niet met elkaar vergroeid zijn en afzonderlijk afvallen.
Zaagblad komt voor in Midden- en Zuid-Europa, noordwaarts tot Noord-Engeland en het Oostzeegebied. In Nederland is het vanouds zeldzaam en tot pleistocene streken beperkt. Tegenwoordig behoort het tot de meest schaarse en bedreigde planten van onze flora: waarschijnlijk resteren nog maar twee groeiplaatsen en bedraagt het aantal exemplaren inmiddels minder dan twintig.
Zaagblad is een plant met een wat raadselachtige oecologie: de weinige groeiplaatsen verschillen ogenschijnlijk nogal sterk en het is niet direct duidelijk door welke oorzaak Zaagblad zo zeldzaam is. hoewel het een bijzonder kieskeurige indruk maakt. In dit opzicht komt het overeen met Karwijselie (Selinum carvifolia), Betonie (Stachys officinalis), Knolspirea (Filipendula vulgaris) en Noords walstro (Galium boreale) - de laatste drie behoren tot de planten waarmee Zaagblad in de omgeving van Nijmegen ooit samen voorkwam. In het algemeen groeit deze plant op zonnige tot half beschaduwde, vochtige tot vrij droge plaatsen op humusrijke, lemige, matig voedselrijke grond. Vaak betreft het plekken die 's winters tamelijk nat zijn en 's zomers min of meer uitdrogen. Bij ons treedt of trad Zaagblad voornamelijk - meestal in kleine aantallen - op als zoomplant: aan bosranden, in hakhoutbosjes, bermen of afgravingen, en wel op keileem en op de grens van rivierafzettingen met pleistocene zandgronden. Op zulke plaatsen kan het onder meer worden begeleid door Knollathyrus (Lathyrus linifolius), Bochtige klaver (Trifolium medium) en Echte guldenroede, die eveneens zoomplanten zijn, maar ook door een schraallandplant als Blauwe knoop (Succisa pratensis). Verder kwam het op enkele plaatsen in natte graslanden in beekdalen en langs de rand van het dal van kleine rivieren voor. Op de laatste groeiplaats van dit type wordt het vergezeld door onder meer Grote pimpernel (Sanguisorba officinalis), Grote wederik (Lysimachia vulgaris) en Veldrus (Juncus acutiflorus). Door grazend vee wordt het gemeden. Op sommige groeiplaatsen is Zaagblad verdwenen doordat een vroeger regelmatig maai- of hakhoutbeheer werd beëindigd, waardoor verruiging dan wel te sterke beschaduwing optrad. Enige groeiplaatsen zijn eenvoudigweg vergraven. Ook de overal doordringende invloed van zware bemesting heeft zijn tol geëist.
De soortaanduiding tinctoria slaat op de gele verfstof die vroeger in streken, waar Zaagblad algemener voorkwam, uit deze plant werd gewonnen. De soort schijnt voor dit doel echter nooit in cultuur te zijn genomen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
In het geheel van het areaal is zaagblad te vinden in een brede waaier van biotopen. In Vlaanderen moet de soort vooral worden gezocht in gradiëntrijke mozaïeklandschappen met bossen en graslanden op zure, voedselarme, lemige tot kleiige bodems. Daar groeit ze vooral in schrale of niet te sterk verruigde bermen met een extensief maairegime langs bosranden of weilandgreppels, of langs holle wegen. Vooral vroeger werd zaagblad soms gevonden in vochtige graslanden en heiden, milieus waar het elders in Europa tot vandaag geregeld wordt aangetroffen. Zaagblad geldt als een goede indicatorsoort voor milieus met interessante plantensoorten en vegetaties.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.