Duindoorn is in de duinen de belangrijkste struweelpionier. Door het stopzetten van het historische begrazingsbeheer en de kleinschalige akkerbouw in de duinen heeft dit habitattype zich sterk uitgebreid in de loop van de 20ste eeuw. Duindoornstruwelen kunnen zich ontwikkelen uit diverse vegetatietypen zoals gefixeerde Helmduinen, mosduinen en graslanden. De soort is het meest vitaal in jonge vochtige duinvalleien. Door de stikstoffixatie in wortelknolletjes kan Duindoorn zich gemakkelijk vestigen en uitbreiden op voedselarme zandbodems. Na verloop van tijd vestigen zich andere struiken zoals Wilde liguster, Gewone vlier, Eenstijlige meidoorn, Sleedoorn en diverse soorten braam en roos.
Duindoornstruwelen vragen geen bijzondere beheermaatregelen, behoudens eventuele exotenbestrijding. De structuurrijke, ecologisch interessante, halfopen duinstruwelen zijn gebaat bij een extensief begrazingsbeheer. Ook verjonging door kapbeheer belemmert spontane successie naar duinbos.
Duinlandschappen met Helmvegetaties, mosduinen, duingraslanden en open duinvalleivegetaties evolueren op de meeste plaatsen spontaan naar Duindoornstruwelen. Door het lokaal terugdringen van Duindoorn kunnen soms zeer waardevolle, soortenrijke, open duinhabitattypes (o.a. prioritair habitattype 2130 en habitattype 2190) hersteld worden. Dit moet gebied per gebied afgewogen worden.
Duindoorn is in de duinen de belangrijkste struweelpionier. Door het stopzetten van het historische begrazingsbeheer en de kleinschalige akkerbouw in de duinen heeft dit habitattype zich sterk uitgebreid in de loop van de 20ste eeuw. Duindoornstruwelen kunnen zich ontwikkelen uit diverse vegetatietypen zoals gefixeerde Helmduinen, mosduinen en graslanden. De soort is het meest vitaal in jonge vochtige duinvalleien. Door de stikstoffixatie in wortelknolletjes kan Duindoorn zich gemakkelijk vestigen en uitbreiden op voedselarme zandbodems. Na verloop van tijd vestigen zich andere struiken zoals Wilde liguster, Gewone vlier, Eenstijlige meidoorn, Sleedoorn en diverse soorten braam en roos. In oudere stadia kan ook spontane boomopslag aanwezig zijn en Duindoorn uiteindelijk nagenoeg ontbreken. Een grote variatie in hoogte en dichtheid van het struweel komt voor, naargelang de soortensamenstelling en leeftijd. Struwelen met een dominantie van Duindoorn en/of Wilde liguster zijn gemiddeld niet hoger dan 1 à 2 m.
Onder gesloten struweel is de kruidlaag meestal ijl en soortenarm. De soortensamenstelling is sterk afhankelijk van de vegetatie die aan de verstruweling voorafging en kan elementen bevatten van mosduinen, duingraslanden of vochtige duinvalleien. De ondergroei van de Duindoorn- Vlierstruwelen is getypeerd door algemene, stikstofminnende soorten zoals Hondsdraf, Akkervergeet-mij-nietje, Vogelwikke, Grote brandnetel en Kleefkruid, maar ook meer specifieke soorten als Fijne kervel en Duinvogelmuur. Ook nitrofiele bospioniers en zoomsoorten zoals Look-zonder-look, Drienerfmuur en Robertskruid duiken er op. Oudere struwelen of Duindoorn- Ligusterstruwelen zijn meestal minder stikstofrijk. In de randzones en in openvallende struwelen kunnen bijzondere zoomsoorten zoals Ruig viooltje, Donderkruid en Glad parelzaad zich vestigen. In begraasde duingebieden ontwikkelen zich interessante mozaïeken met overgangen van dicht naar halfopen struweel, met soortenrijke mantel- en zoomsituaties.
Indien de standplaats te nat wordt, verdwijnt Duindoorn ten voordele van Grauwe wilg- en Kruipwilgstruwelen (habitattype 2170). Door spontane successie evolueren Duindoornstruwelen op termijn naar duinbos met o.a. Zomereik, Gewone esdoorn en Berk (habitattype 2180). Vooral vlierstruiken kunnen rijke epifytenvegetaties herbergen met bijzondere soorten zoals Vliermos, Bleek boomvorkje, Gewoon schijfjesmos en Echt iepenmos. De meest rijke paddenstoelgemeenschappen worden aangetroffen in associatie met meidoorn, waaraan verschillende soorten exclusief gebonden zijn. De Duindoornvuurzwam is een specifieke parasiet op Duindoorn.
De opvallende zijdeachtige spinsels aan de uiteinden van Duindoorntwijgen zijn de nesten met jonge rupsjes van de in de duinen algemene Bastaardsatijnvlinder. In de overgangszones van vochtige naar meer droge, open duinstruwelen met ruigten kan de Nauwe korfslak voorkomen, een soort van de bijlage 2 van de Habitatrichtlijn. Wanneer in de buurt diepere poelen aanwezig zijn, vormt dit het favoriete overwinteringsbiotoop van de Kamsalamander, eveneens een soort van de bijlage 2.
Licinus depressus is een zeldzame loopkeversoort en een gespecialiseerde predator van huisjesslakken. De uitbreiding van Duindoornstruwelen leidde aan de Vlaamse kust tot een toename van het aantal broedvogelsoorten, echter ten koste van de soorten van open terreinen. Deze bos- en struweelsoorten zijn niet specifiek gebonden aan de kust of de duinen maar bereiken hier wel hoge dichtheden. Speciale vermelding verdient de Nachtegaal, een kwetsbare broedvogel die in Vlaanderen overal achteruit gaat, maar in de dichte duinstruwelen goed stand houdt. De vruchten van de Duindoorn zijn tot diep in het najaar een belangrijke voedselbron voor doortrekkende en overwinterende zangvogels.
Hoewel droge Duindoornstruwelen vrij algemeen voorkomen langs de kust, zijn ze op niveau Vlaanderen een “uiterst zeldzaam” natuurstreefbeeld. Goed ontwikkelde vochtige Duindoornstruwelen vindt men in oudere duinpannes zoals in Ter Yde (Oostduinkerke) en het Westhoekreservaat (De Panne) of in afgesneden strandvlaktes zoals de Zwinbosjes (Knokke-Heist).
Het habitattype komt voor op matig kalkrijke tot kalkrijke, droge tot vochtige, min of meer humeuze zandbodems. Door bladval en fixatie van stikstof ontstaan stikstofrijke bodems, waarin Gewone vlier zich kan vestigen. Meestal is het bodemprofiel zwak ontwikkeld.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.