De Speerdistel is een hoge, struikachtig vertakte zomerbloeier. Zij overwintert met bladrozetten. De hele plant is stekelig: de bladrand, omwindselbladen en stengelbladeren hebben allen stekels. De forse, afzonderlijk staande, lichtpaarse hoofdjes hebben een kegel-eivormig omwindsel. De omwindselblaadjes zijn geleidelijk toegespitsts. Speerdistel groeit zowel op omgewerkte of met puin vermengde grond als op weinig of niet verstoorde bodem.
Speerdistel is van oorsprong een soort van het noordelijk halfrond die van West-Europa tot Centraal-Azië voorkomt. Tegenwoordig is het echter een kosmopoliet die voorkomt in grote delen van Noord-Amerika, in Zuid-Afrika, Ethiopië, Saoedi-Arabië, Australië, Nieuw-Zeeland en Argentinië. In Europa ont- breekt ze enkel in de arctische gebieden van Scandinavië en Rusland. In België is de soort overal zeer algemeen.
In Vlaanderen is speerdistel uiterst algemeen maar in de Kempen is de soort minder talrijk. Net als voor akkerdistel geldt een verdelgingsplicht voor speerdistel en men mag de soort niet in bloei laten komen. Die maatregel heeft echter weinig invloed gehad op het succes van de soort.
De Speerdistel is een meestal hoge tot zeer hoge, vaak struikachtig vertakte, grijsgroene, twee- tot meerjarige zomerbloeier. Zij overwintert met bladrozetten, die tot een meter in middellijn kunnen worden, maar bij strenge vorst bevriezen de rozetbladeren grotendeels. De hele plant is stekelig: de bladrand en de omwindselbladen dragen tot een halve centimeter lange, scherpe, bovenaan gele stekels; de stengelbladeren lopen op de stengel af in de vorm van eveneens stekelige vleugelranden; ook zijn de bladrand en het bladoppervlak, vooral de bovenkant, met stekelig aanvoelende borstelharen bezet. De bladeren zijn in omtrek langwerpig tot lancetvormig. Van onder zijn ze soms wat spinragachtig behaard, maar doorgaans niet zo dat de grijziggroene bladkleur wordt afgedekt; de stengel is vooral bovenaan vaak wolliger behaard dan de bladeren. Deze zijn veervormig gespleten tot gedeeld, met zijslippen die deels weer in twee of drie lobben gespleten zijn; van elk paar of drietal staat de onderste lob recht omhoog;, haaks op het bladvlak. De forse, afzonderlijk staande hoofdjes hebben een twee à drie centimeter breed en even hoog of iets hoger, kegel-eivormig omwindsel. De omwindselblaadjes zijn geleidelijk toegespitsts (niet eerst verbreed, zoals bij Wollige distel). Gewoonlijk zitten de bovenste bladeren niet onmiddellijk tegen het omwindsel. De lichtpaarse bloemen zijn ongeveer drie centimeter lang. Na vruchtzetting sterft de plant af.
De Speerdistel, oorspronkelijk een Europees-West-Siberische soort, is als cultuurvolger een kosmopoliet van de gematigde streken geworden. In heel Nederland is zij algemeen. De oudste blijken van haar aanwezigheid in ons land die bij archeologisch onderzoek gevonden zijn, dateren uit 100 v. Chr.
Speerdistel is een plant van zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op humeuze maar meestal niet venige, min of meer stikstofrijke, matig droge tot matig vochtige zand- , leem- en kleigrond. Zij groeit zowel op omgewerkte of met puin vermengde grond als op weinig of niet verstoorde bodem. Vaak is de biotoop sterk door de mens beïnvloed, maar vooral in de duinen staat Speerdistel ook in geheel natuurlijke vegetaties, dikwijls tussen laag struweel en op plekken waar duinbos te gronde gaat. Hier profiteert zij van versnelde afbraak van humupakketten die aan het licht blootgesteld zijn. Vergelijkbaar is haar optreden op kapvlakten. Ook staat Speerdistel wel aan de minder natte randen van ruige rietlanden in kleigebieden. Verder groeit zij, behalve op allerlei ruderale terreinen, ook vrij veel in graslanden en bermen. Op beweide taluds van kleiige dijken maakt zij dikwijls deel uit van haarden van door vee versmade planten. Ook op zandruggen in uiterwaarden kan zij aldus optreden. In gazons verschijnen soms rozetten van deze plant, die bij veelvuldig maaien geen schijn van kans hebben om te bloeien. Maar in sterk betreden, verdroogde grasperkjes die te weinig gras voortbrengen voor de maaimachine, brengt dikwijls een enkele Speerdistel het tot bloei en vruchtzetting – een sieraad voor de bebouwde kom, waarvan de schoonheid vaan te weinig gewaardeerd wordt, maar dat door nectar zoekende vlinders en hommels gauw genoeg ontdekt wordt. Kolossale rozetten – en later ‘struiken’ – kan deze soort vormen in verwaarloosd wei- of hooiland, te midden van afstervende massa’s van langhalmige grassen.
Speerdistel komt in een vrij brede scala van vrij open tot vrijwel gesloten vegetaties voor, maar treedt zelden talrijk op. Is dit laatste wel het geval, dan is de kans groot dat ter plaatse een paar jaar later geen exemplaar van deze soort meert vinden is. De planten nemen namelijk zoveel stikstof uit de grond op dat tijdelijk een te voedselarme bodem voor kieming ontstaat. Na het afsterven van de plant duurt het een paar jaar voordat het dode materiaal zover afgebroken is dat de stikstof weer voor opneming door andere planten beschikbaar komt. Dit verklaart dat daar waar een Speerdistelvegetatie is ingestort, niet aanstonds kiemplanten van deze of andere soorten verschijnen, ook al maakt de plek ogenschijnlijk een voldoende open indruk voor vestiging. Kiemingsremming door het vrijkomen van giftige stoffen uit het strooisel is niet aangetoond; vermoedelijk vormt de tijdelijke ontoegankelijkheid van de stikstof al een afdoende verklaring.
Speerdistel vertoont geen kiemrust: de nootjes kiemen zodra temperatuur en bodemvochtigheid hoog genoeg zijn, ook in het donker; hierdoor is de voorraad kiemkrachtige nootjes in de grond gering. Vooral in sterk doorwortelde grond kan ook op zekere diepte kieming plaatsvinden; de kiemplanten zijn dan ten dode opgeschreven. Daardoor zijn met name op dicht begroeide plaatsen in de bodem nauwelijks kiemkrachtige nootjes aanwezig.
Of een exemplaar van Speerdistel in het volgende zomerseizoen zal bloeien, hangt onder meer af van de grootte van de rozet voor de winter, evenals bij andere 'tweejarigen'. Maar het 'besluit' om te gaan bloeien is dan nog niet definitief (een verschil met bijvoorbeeld Veldhondstong, Cynoglossum officinale). Als na de winter - bijvoorbeeld door voedselarmoede of vochtgebrek - de groei achterblijft, wordt vaak de bloei alsnog een jaar uitgesteld.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Speerdistel is een ruigtesoort die op zeer voedselrijke, vochtige en vaak verstoorde bodems groeit.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.