De Wollige distel is een robuuste, twee- of meerjarige zomerbloeier. De langwerpig-eironde, van onder witviltige bladeren zijn diep gedeeld, met smalle zijslippen die in een gele stekel toegespitst en aan de rand stekelig gewimperd zijn. De onderste stengelbladeren zijn kort gesteeld, de bovenste stengelomvattend. De opvallend dikke, afzonderlijk staande paarse hoofdjes hebben een spinragachtig witwollig omwindsel. Wolige distel komt op ruderale plaatsen, in bermen en in schapenweiden voor.
Wollige distel is een Europese soort die vooral in Midden-Europa en minder in West- en Zuidoost-Europa voorkomt (ze ontbreekt in grote gedeelten van Atlantisch Europa). In heel België is de soort zeer zeldzaam, behalve in Lotharingen. België ligt marginaal en Vlaanderen zelfs buiten het Europese areaal. Mogelijk zijn de populaties in Vlaanderen alle ontstaan door aanvoer van zaden door de mens.
Momenteel is wollige distel waarschijnlijk uit Vlaanderen verdwenen, maar tijdens de tweede karteerperiode is de soort wel nog op twee plaatsen waargenomen: te Zeebrugge (een vanouds gekende groeiplaats) en in het binnenland (Deinze, vermoedelijk een geval van verwildering). De laatste waarnemingen aan de kust gaan terug tot 1955 en 1974. Telkens ging het om één exemplaar per vindplaats. Tijdens de eerste kartering (1939-1971) is wollige distel nog waargenomen in drie uur- hokken, waarvan twee in de omgeving van Zeebrugge en een in het binnenland (Zoniënbos). Minstens een groeiplaats aan de kust (B2.32) is onbetrouwbaar en werd hier niet opgenomen. Vermoedelijk was de kustpopulatie tijdens de eerste kartering ook al tot één groeiplaats gereduceerd. Historisch herbariummateriaal met betrekking tot Vlaanderen levert bijna uitsluitend vondsten op uit het gebied tussen Blankenberge en Heist. De oudste van die vondsten gaan terug tot 1853 (VANHECKE 1993). Uit dezelfde periode is er ook een waarneming uit het binnenland (een zandgroeve te Vorst).
De Wollige distel is een hoge en robuuste, twee- of meerjarige zomerbloeier met een meestal vertakte, niet gevleugelde en dus ongestekelde stengel. De in omtrek langwerpig-eironde, van boven stekelig borstelharige, grauwgroene, van onder witviltige bladeren zijn diep gedeeld, met smalle zijslippen die in een gele stekel toegespitst en aan de rand stekelig gewimperd zijn. De rozetbladeren, die ruim een halve meter lang kunnen worden, zijn dubbel gedeeld; de meeste zijslippen van de eerste orde splitsen zich al aan de voet in twee lijnlancetvormige slippen. De onderste stengelbladeren zijn kort gesteeld, de bovenste stengelomvattend. De bladrand is sterker omgerold dan bij Speerdistel, waarmee Wollige distel voor de bloei overigens gemakkelijk verward kan worden. De opvallend dikke, afzonderlijk staande hoofdjes hebben een ongeveer vijf centimeter breed, spinragachtig witwollig omwindsel, dat iets meer breed dan hoog is en aan de Donzige klit doet denken. Het bovenste deel van de omwindselbladen bestaat uit een lange, smalle, paarsachtige 'plaat', die zich nabij de top eerst spatelvormig verbreedt en dan plotseling samentrekt in een geelachtig stekeltje van één à twee millimeter. Dikwijls zitten de bovenste bladeren onmiddellijk onder het omwindsel. De paarse bloemen zijn ongeveer drie centimeter lang. Na vruchtzetting sterft de plant af.
De Wollige distel is een Midden- en Oost-Europese soort, die noordwestwaarts tot in Noord-Engeland voorkomt. Op het vasteland loopt de noordgrens ongeveer midden door Duitsland. In Nederland is deze soort alleen bekend van een voorpost op Zuid-Beveland, waar zij nog steeds voorkomt op een paar dijken waar zij honderdvijftig jaar geleden werd ontdekt. Pogingen haar elders te introduceren (floravervalsing) hebben, voor zover bekend, niet tot blijvende vestiging geleid. In de omgeving van Vaals is een vindplaats op Duits gebied bekend.
Wollige distel is een plant van zonnige, matig droge, tamelijk stikstofrijke, kalkrijke grond. In Zuid-Duitse kalkgebergten komt zij op ruderale plaatsen, in bermen en in schapenweiden voor, samen met haar verwanten Speer- en Akkerdistel, Knikkende distel, Wilde cichorei, Peen (Daucus carota), Kweek (Elymus repens), Gewone kropaar (Dactylis glomerata) en Grote brandnetel (Urtica dioica) - geen uitgelezen gezelschap dus. De zeldzaamheid van de Wollige distel in onze streken is waarschijnlijk toe te schrijven aan haar warmtebehoefte, waaraan blijkbaar alleen voldaan wordt op een paar bijzonder gunstig gelegen plekken in het Deltagebied - het deel van ons land met het zachtste klimaat. Ze staat hier op lichte, kalkrijke klei op tamelijk ruig begroeide, op het zuiden gelegen dijkhellingen en aan de rand van half-verharde dijkweggetjes. Soms weten ze zich zelfs te vestigen in aangrenzend productiegrasland dat uit weinig anders dan Engels raaigras (Lolium perenne) bestaat, al worden ze daar niet lang geduld. Op de dijk wordt Wollige distel begeleid door onder meer Rietzwenkgras (Festuca arundinacea), Grote kaardebol (Dipsacus fullonum) en een aantal zoomplanten waaronder Aardaker (Lathyrus tuberosus), Donderkruid, Glad parelzaad (Lithospermum officinale) en Moeslook (Allium oleraceum).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Wollige distel behoort tot een taxonomisch moeilijke groep, die bestaat uit tal van nauw verwante taxa. Binnen het Belgische floragebied zouden twee variëteiten voorkomen (LAMBINON et al. 1998), maar die werden niet onderscheiden tijdens het veldwerk. Voor zo ver kon worden nagegaan - bloeiende exemplaren zijn noodzakelijk - behoort al het herbarium- materiaal uit Vlaanderen tot de var. platyonychinum. De milieukeuze is in Vlaanderen zeer beperkt: grazige dijkvegetaties, duinvoeten, wegbermen, steeds in min of meer kalkrijke en vaak enigszins gestoorde milieus. In Wallonië staat de soort op vergelijkbare standplaatsen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.