Koprus is een zeer kleine, dikwijls wat rood aangelopen, meestal in polletjes groeiende, eenjarige zomerbloeier. De bladeren zijn alle grondstandig en bestaan uit een relatief brede, ongeoorde bladschede en een zeer smalle maar vlakke of gootvormige bladschijf zonder dwarsschotten. Koprus is gebonden aan 's winters geïnundeerde, 's zomers droogvallende, al of niet humeuze, matig voedsel- en basenrijke maar fosfaat- en kalkarme zand- en leemgronden, bijvoorbeeld in karrensporen in de heide en op de bodem van slootjes.
Het verspreidingsgebied omvat West-, Midden-, Oost- en Zuid- Europa en de aangrenzende gedeelten van Noord-Afrika. Het areaal strekt zich noordwaarts uit tot Denemarken en het noorden van Duitsland en Polen. In het oosten reikt het areaal tot het oosten van Oekraïne. In België was de soort vroeger ook van enkele plaatsen in Wallonië bekend. Vlaanderen ligt eerder marginaal ten opzichte van het hoofdareaal.
Tijdens de negentiende eeuw was koprus nog bekend van 26 uurhokken, geconcentreerd in het zuiden van de Kempen (aansluitend op het Hageland) en in zandlemig Haspengouw. Nu is de soort virtueel uit Vlaanderen verdwenen. Tijdens de eerste IFBL-kartering was nog slechts één groeiplaats bekend, met name nabij Oud-Turnhout in De Liereman. Dit gegeven is gebaseerd op een waarneming in 1949 van C. Pelgrims, vermeld op een streeplijst van J.-E De Langhe uit 1951. Onlangs (in 1995) dook koprus nog één keer op op een industrieterrein nabij Aarschot, in het vroegere areaal dus. De verdwijning van de soort is vermoedelijk toe te schrijven aan de afname van geschikte voedselarme, vochtige pionierssituaties op zand en aan het veranderde bodemgebruik.
Koprus is een zeer kleine, dikwijls wat rood aangelopen, meestal in polletjes groeiende, eenjarige zomerbloeier. De bladeren zijn alle grondstandig en bestaan uit een relatief brede, ongeoorde bladschede en een zeer smalle maar vlakke of gootvormige bladschijf zonder dwarsschotten, die tot half zo hoog reikt als de bladloze, draaddunne, kantige, stijf opgerichte stengels. Deze dragen aan de top één hoofdje met schutbladen, waarvan de onderste bladachtig, aan de voet verbreed, en aanzienlijk langer dan het hoofdje is; soms wordt dit hoofdje geflankeerd door een of enkele lang gesteelde en erboven uitstekende hoofdjes. De buitenste drie bloemdekbladen zijn tot een halve centimeter lang, breed vliezig gerand en toegespitst in een zich naar buiten krommende punt; de kortere binnenste drie bloemdekbladen zijn stomp met een stekelpuntje en, op de groene middennerf na, geheel vliezig. Per bloem zijn er drie meeldraden. De bij deze soort veelvuldig optredende cleistogame bloemen hebben veel kortere helmknoppen en een kortere stijl dan openlijk bloeiende.
Koprus is de enige Europese vertegenwoordiger van een hoofdzakelijk Zuid-Afrikaans groepje Russen. Hij komt voor in het Middellandse-Zeegebied en verder noordwaarts in Europa tot aan de Noordzee en de Oostzee, voorts op een aantal eilanden in de Atlantische Oceaan, in enkele verspreide gebiedjes in Afrika en (vermoedelijk ingevoerd) op een paar plaatsen in Australië en het oosten van Noord- en Zuid-Amerika. In Nederland kwam hij vroeger in de pleistocene streken voor, noordwaarts tot de Overijsselse Vecht, zeldzaam, maar in Twente en bij Nijmegen wat frequenter. De afgelopen halve eeuw lijkt hij echter van het pleistoceen verdwenen: de laatste vondst -- in de omgeving van 's-Hertogenbosch -- dateert uit 1962. In de duinen kwam hij sporadisch voor, alleen veelvuldiger op Terschelling, waar hij in 1975 voor het laatst is waargenomen. Een nieuwe vondst blijft tot de mogelijkheden behoren. In de laatste vijftien jaar bleek hij in sommige delen van Duitsland (Noord-Beieren, noordoostelijk Nedersaksen) en op het Zweedse eiland Öland op meer plaatsen voor te komen dan tot dan toe werd aangenomen.
Door welke oorzaak Koprus uit Nederland nog rigoureuzer geëlimineerd is dan Dwergrus en Wijdbloeiende rus, is niet goed duidelijk; wel is er overeenkomst met de eveneens raadselachtige verdwijning van Geel cypergras (Cyperus flavescens). Ook Koprus is gebonden aan 's winters geïnundeerde, 's zomers droogvallende, al of niet humeuze, matig voedsel- en basenrijke maar fosfaat- en kalkarme zand- en leemgronden, bijvoorbeeld in karresporen in de heide en op de bodem van slootjes. Waar hij samen met beide andere genoemde Russen optreedt, staat hij veelal wat hoger in de zonering. Naar verhouding vaker dan deze twee verscheen hij in lichte schaduw op open plekken in moerasbos, alsmede op strandjes langs beken en kleine rivieren. Een halve eeuw geleden groeide hij nog aan de sindsdien vervuilde Dinkel, en meer recent nog aan een afgesneden bocht van de Eems vlak over de Duitse grens. In de kalkarme duinen stond hij op afgeplagde plekken in de heidebegroeiing van vochtige valleien. Vaste begeleider van Koprus was Dwergvlas (Radiola linoides); andere metgezellen waren Greppelrus, Moerasdroogbloem (Gnaphalium uliginosum), Waterpostelein (Lythrum portula), Liggend hertshooi (Hypericum humifusum), Dwergzegge (Carex oederi subsp. oederi), Kleine leeuwentand (Leontodon saxatilis), Moeraswalstro (Galium palustre), Moerasrolklaver (Lotus uliginosus), Gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris), Goudkorrelmossen (Fossombronia spp.), Landvorkjes (Riccia spp.) en Gewoon broedknop-peermos (Pohlia annotina). In Midden-Europa wordt of werd hij aangetroffen in verslempte ploegvoren van akkers, samen met Dwergbloem (Anagallis minima) en diverse levermossen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Koprus is een soort van vochtige, zandige akkers, plaatsen met ondiepe plassen met stagnerend water gedurende de winter, greppels tussen akkers en natte heide.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.