De Witte rapunzel heeft breed eironde rozetbladeren met een hartvormige voet. Soms vertonen deze in het centrum zwarte vlekken. De onderste stengelbladeren zijn dikwijls ook nog vrij breed en aan de voet hartvormig. De hogere stengelbladeren zijn smaller, langwerpig tot lancetvormig. De cilindervormige aar draagt de bloemen. Deze zijn roomwit, naar de top groengeel. Witte rapunzel is een bosplant die meestal op vrij sterk beschaduwde plaatsen op humeuze, vrij voedselrijke, niet te zure zand- en leemgrond te vinden is.
Witte rapunzel is net als zwarteblauwe rapunzel een strikt Europese soort, maar ze heeft een ruimer natuurlijk areaal met Midden-Europa als zwaartepunt: de westgrens loopt door West-Frankrijk en België. In Zuid-Engeland komt de soort slechts zeer lokaal voor. Ook in Nederland zijn er slechts weinig vindplaatsen. In het noorden reikt het areaal tot Zuid-Noorwegen en Estland. In Oost-Europa ligt de areaalgrens ter hoogte van Wit-Rusland, in het zuiden in Noord-Italië en het noordwesten van de Balkan. Elders komt de plant soms adventief voor. In België liggen de meeste vindplaatsen ten zuiden van de lijn Samber-Maas, ten noorden ervan is de soort zeer zeldzaam.
De in Vlaanderen zeer zeldzame witte rapunzel is meer nog dan zwarte rapunzel gebonden aan de Leemstreek. Slechts enkele vindplaatsen, alle in de omgeving van Antwerpen, vallen erbuiten. Dat er in die omgeving enkele vindplaatsen zouden bijgekomen zijn, is slechts schijn: er zijn uit de negentiende eeuw van het Antwerpse (en ook uit enkele bossen in de Kempen) diverse vindplaatsen bekend. De andere tegenwoordige vindplaatsen liggen geconcentreerd binnen twee zones in de Leemstreek. Een groep ligt in het zuiden van Oost-Vlaanderen, met name in de bossen op de getuigenheuvels bij de grens met Henegouwen (DELATHAUWER 1848-1849). Een tweede cluster vindplaatsen valt binnen de bos- en parkzones van het Brusselse en het daarop aansluitende deel van Vlaams-Brabant tot aan de grens met Wallonië. Die groep vindplaatsen gaat al minstens terug tot de achttiende en negentiende eeuw. In die zone kan men gerust spreken van een negatieve trend, zeker als men rekening houdt met de toegenomen inventarisatiegraad. Buiten het bloeiseizoen is het een ietwat riskante zaak om de twee soorten vegetatief uit elkaar te houden. In een vijftal uurhokken was het onmogelijk de twee verwante soorten te onderscheiden. Het aantal vindplaatsen van zowel de witte als de zwartblauwe rapunzel is dus iets groter dan wat het verspreidingskaartje weergeeft.
De Witte rapunzel heeft meestal breed eironde rozetbladeren waarvan de voet vrijwel steeds duidelijk hartvormig is. De rand van deze bladeren is min of meer duidelijk dubbel gezaagd of gekarteld, althans de insnijdingen gaan afwisselend meer en minder diep; gezaagde bladeren komen vaker voor dan gekartelde. Soms vertonen de rozetbladeren in het centrum zwarte vlekken. De onderste stengelbladeren zijn dikwijls ook nog vrij breed en aan de voet hartvormig. De hogere stengelbladeren zijn smaller, langwerpig tot lancetvormig, met een afgeknotte tot wigvormige voet. De aar is soms aan het begin van de bloei bolvormig, maar wordt spoedig cilindervormig. De bloemen zijn roomwit, naar de top groengeel. De bloemkleur biedt het enige scherpe verschilkenmerk waaraan Witte en Zwartblauwe rapunzel te onderscheiden zijn. Als de laatste bij uitzondering geen blauwe maar witte bloemen heeft, zijn deze niet romig van tint zoals bij Witte rapunzel.
Witte rapunzel komt voor in Midden-Europa van Noord-Italië en Joegoslavië tot West-Frankrijk, Jutland en Estland. Eén vindplaats in Zuid-Engeland en één in Zuid-Noorwegen worden beschouwd als natuurlijke voorposten van het areaal. Elders in Engeland en Scandinavië is Witte rapunzel op een aantal plaatsen met graszaad ingevoerd. In Nederland is hij zeer zeldzaam; alleen in westelijk Noord-Brabant bevindt zich een concentratie van vindplaatsen, maar hier is de plant de laatste jaren aanzienlijk achteruitgegaan. Elders in de pleistocene streken bevonden zich tien jaar geleden nog drie ver uiteengelegen groeiplaatsen - in Midden-Limburg, Noord-Drenthe en Noordoost-Twente - maar op de eerste twee plekken is hij wellicht inmiddels verdwenen en op de derde komt hij nog maar in zeer gering aantal voor.
Witte rapunzel treedt bij ons in hoofdzaak op als bosplant, vooral in beekbegeleidend loofbos, meestal op vrij sterk beschaduwde plaatsen op humeuze, vrij voedselrijke, niet te zure zand- en leemgrond. Behalve op het oevertalud van bosbeken staat hij aan greppelkanten, in lanen en in houtwallen. Begeleiders zijn dezelfde soorten als bij de hierna beschreven Zwartblauwe rapunzel. Ook in standplaats komen beide Rapunzels sterk overeen, maar Witte rapunzel is bij ons in een geringere verscheidenheid aan biotopen te vinden dan Zwartblauwe rapunzel. Op grazige plaatsen, die voor de laatstgenoemde een belangrijk deel van zijn groeiplaatsen uitmaken, is Witte rapunzel slechts bij uitzondering te vinden.
Op één uitzondering na liggen de Nederlandse groeiplaatsen van Witte rapunzel in hiaten in het verspreidingsgebied van Zwartblauwe rapunzel. De uitzondering betreft een greppelkant in een beekdalgrasland in Noord-Drenthe, waar behalve deze twee Rapunzels ook hun bastaard werd aangetroffen. Mogelijk houdt het zeer 'versnipperde' verspreidingspatroon van Witte rapunzel verband met de komst van Zwartblauwe rapunzel, die vermoedelijk later in onze streken is verschenen en zich in grasland beter lijkt thuis te voelen dan Witte rapunzel. Naarmate het bos gerooid werd, drong Zwartblauwe rapunzel door in gebieden waar tevoren alleen Witte rapunzel groeide. Beide gingen bastaarderen, en na verloop van tijd overheersten planten die niet meer van Zwartblauwe rapunzel te onderscheiden waren: de Witte rapunzel ging als het ware op in de Zwartblauwe. Alleen in een paar gebieden waar toevallig geen Zwartblauwe rapunzel verscheen, handhaafde de Witte rapunzel zich. Maar voorlopig is dit niet meer dan een veronderstelling.
Van de planten waardoor Zwartblauwe en ook Witte rapunzel dikwijls worden vergezeld, moet in de eerste plaats Bosanemoon (Anemone nemorosa) worden genoemd. Verder bestaat het gezelschap vaak uit alledaagse bosrandplanten, deels zuurminnende soorten als Gladde witbol (Holcus mollis) en Gewone braam (Rubus fruticosus s.lat.), deels uitgesproken stikstofminnaars als Zevenblad (Aegopodium podagraria) en Grote brandnetel, deels planten die zowel in graslanden als in ruigten voorkomen, zoals Ruw beemdgras (Poa trivialis), Paardenbloem (Taraxacum officinale), Gewone kropaar (Dactylis glomerata) en Hondsdraf (Glechoma hederacea). Voorts zijn als vrij frequente begeleiders te noemen twee planten van licht loofbos, namelijk Schaduwgras (Poa nemoralis) en Drienerfmuur (Moehringia trinervia), en de schaduwverdragende graslandplanten Veldzuring (Rumex acetosa) en Grote wederik (Lysimachia vulgaris). Op slechts weinig plekken zijn Rapunzels in selecter gezelschap aan te treffen en dan bijvoorbeeld samen met Boskortsteel (Brachypodium sylvaticum), Eenbes (Paris quadrifolia), Knikkend nagelkruid (Geum rivale) of Moerasstreepzaad (Crepis paludosa).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Anders dan LAMBINON et al. (2004) onderscheidt VAN DER MEIJDEN (1996) witte rapunzel niet als een afzonderlijke soort, maar alleen als een ondersoort (subsp. spicatum) van Phyteuma spicatum L. In tegenstelling tot zwartblauwe rapunzel is witte rapunzel bijna uitsluitend aan loofbos gebonden. De soort staat er gewoonlijk op vochthoudende tot matig natte, matig zure tot neutrale, lemige tot zandlemige bodems. Dikwijls groeit ze op wat donkerder standplaatsen dan zwartblauwe rapunzel, meestal op humeuze, matig voedselrijke grond. Zo staat ze ook wel eens in niet te dicht beukenbos. De soort waagt zich zelden ver buiten het bos: een enkele keer vindt men ze langs een beschaduwde holle weg of in een bosdreef.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.