De Eenbes is een lage plant die in groepen groeit en in de tweede helft van de lente bloeit. Ze heeft lange, ondiep kruipende wortelstokken en rechtopstaande stengels. De plant heeft viertallige bloemen en bladeren in een krans van vier. De bladeren zijn eirond met een netwerk van nerven. De buitenste bloemdekbladen zijn groen, de binnenste geelgroen. De acht meeldraden hebben oranje-gele helmknoppen. De bloem verspreidt een aasgeur en wordt door vliegen bestoven. De vrucht is een giftige, zwarte bes. Eenbes groeit in oude loofbossen op vochtige, humus- en voedselrijke bodem.
Eenbes komt voor in het grootste deel van de gematigde en koude delen van Europa en Azië. In Ierland echter ontbreekt de soort. In Zuid- en Zuidoost-Europa is ze zeldzamer. In Wallonië komt de soort verspreid over het hele grondgebied voor.
Op Vlaams niveau is eenbes een vrij algemene soort. Het zwaartepunt van het Vlaamse areaal valt samen met de oudbosrelicten van de Leemstreek en de Voerstreek. Daarbuiten komt de soort eerder verspreid en zeldzaam voor in bossen van de Vlaamse Zand- en Zandleemstreek en in enkele bosgebieden ten oosten van Antwerpen. In vergelijking met de vorige karteerperiode is eenbes er licht op achteruitgegaan.
De Eenbes is een lage, teer gebouwde, meestal groepsgewijs groeiende, in de tweede helft van de lente bloeiende plant met lange, op geringe diepte kruipende, zich spaarzaam vertakkende wortelstokken. De rechtopstaande stengels worden aan de voet aanvankelijk omhuld door een vliezige schede, die later vergaat. Door haar viertalligheid vormt de Eenbes het schoolvoorbeeld van de uitzondering op de regel dat eenzaadlobbigen drietallige bloemen hebben, en tevens een wonderwerk van symmetrie. Zelfs de bladeren staan bij deze plant in een krans van vier, al zijn af en toe bloeistengels met een vijf- of zestallige bladkrans en dikwijls niet-bloeiende stengels met een krans van drie bladeren te vinden. De bladeren zijn eirond; de parallel-nervigheid is bij Eenbes niet erg uitgesproken: de voornaamste nerven worden door een opvallend netwerk van fijnere nerfjes verbonden. Niet-bloeiende stengels worden aan de top door de bladkrans afgesloten. Bij bloeistengels verrijst tussen de bladeren een vrij lange bloemsteel, die duidelijk dunner is dan de stengel. De bloemsteel met de ongeopende bloemknop lijkt op een speer; aanvankelijk zijn de bladeren hieromheen opgerold en dan kan het geheel zich door afgevallen boombladeren boren. Soms blijft later de bladkrans, als deze zich tracht te ontplooien, in een gat in zo'n boomblad gevangen zitten! De geopende bloem is ongeveer vijf centimeter in middellijn en heeft een vlak uitgespreid, losbladig bloemdek. De bloemdekbladen van de buitenste krans verschillen zowel in vorm als in kleur van die van de binnenste krans, zodat bij Eenbes heel goed van kelk en kroon zou kunnen worden gesproken. De buitenste bloemdekbladen zijn lancetvormig, toegespitst, groen; de binnenste zijn priemvormig, korter dan de buitenste en groenachtig geel. De acht rechtopstaande meeldraden hebben oranje-gele helmknoppen, die door hun kleur met het bloemdek en met het vruchtbeginsel contrasteren. De helmknoppen zijn ongeveer even lang als de helmdraden en dragen aan het helmbindsel een priemvormig verlengstuk, dat langer is dan de helmdraad. Het vruchtbeginsel draagt vier gekromde stijlen. De bloem verspreidt een aasgeur en wordt door vliegen bestoven. De vrucht is een zwarte, vaak blauw berijpte bes, die als zeer giftig te boek staat. Het bloemdek valt niet af. Al omstreeks het begin van de zomer begint de plant te verwelken.
Eenbes komt voor in gematigde en koudere streken van Eurazië. Hoewel een plant met een overwegend noordelijk areaal, komt zij bij ons voornamelijk in het zuiden voor. In Zuid-Limburg is zij vrij veel aan te treffen, noordwaarts tot bij Echt; in Noord-Brabant is zij zeldzamer en vrijwel beperkt tot de omgeving van de Dommel (van Valkenswaard tot Schijndel) en het gebied ten zuiden van Breda. Elders is zij thans alleen bekend van twee plekken in Twente en één in Drenthe. Groeiplaatsen in Gelderland zijn verdwenen door ontginning - zoals in het geval van het nooit genoeg betreurde Beekbergerwoud - of door verdroging. Eenbes blijkt bij sommige plantenliefhebbers een onweerstaanbare neiging tot floravervalsing op te roepen; op diverse plaatsen is zij uitgezet en op enkele daarvan heeft zij zich vrij lang gehandhaafd.
Eenbes is een echte bosplant en hoort thuis in oud loofbos op min of meer vochtige, humus- en voedselrijke bodem met goed verterend strooisel op een ondergrond van krijt, leem of löss. Vaak staat zij in de buurt van natte slenken, beekjes of bronnen, maar niet met de voet in het water; vermoedelijk is zij gebonden aan bossen met een zeer vochtige atmosfeer. Spontane vestiging van Eenbes in jonge bossen is niet bekend, waaraan zij een aureool als oerbosplant te danken heeft. In niet te sterk verruigde bosrestanten kan zij zich lang handhaven. Ook in vrij diepe schaduw houdt zij stand, maar op plekken waar selectief gekapt wordt, ontwikkelt zij zich forser en bloeit beter. Kaalslag leidt echter snel tot haar verdwijning; zo heeft zij zich na het vellen van het Beekbergerwoud op deze vindplaats maar drie jaar staande kunnen houden. Een enkele keer staat zij vlak langs beekjes op weinig of niet beschaduwde plekken. Bostypologisch zijn de groeiplaatsen van Eenbes te rekenen tot het Eiken-Haagbeukenbos, het Parelgras-Beukenbos of in een enkel geval tot het Vogelkers-Essenbos. Planten waarmee zij samen optreedt, zijn onder meer Bosanemoon (Anemone nemorosa), Gewone salomonszegel, Groot heksenkruid (Circaea lutetiana), Grote keverorchis (Listera ovata), Slanke sleutelbloem (Primula elatior), Gulden boterbloem (Ranunculus auricomus), Heelkruid (Sanicula europaea) en in Zuid-Limburg ook Gevlekte aronskelk (Arum maculatum) en Christoffelkruid (Actaea spicata).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Eenbes groeit bijna uitsluitend in donker loofbos op vochtige tot eerder natte standplaatsen met lemige, humusrijke, neutrale tot licht kalkrijke bodems. De soort staat meestal in voedselrijke omstandigheden op plaatsen met goed verterend strooisel. Op natte plekken, zoals in de omgeving van bron- en kwelzones, vindt men ze nooit met de voet in het water: ze verkiest bewegend zuurstofrijk grondwater. Eenbes heeft gewoonlijk een voorkeur voor oud bos, al dan niet ingeplant met populier. Buiten het bos komt eenbes zelden voor, bijvoorbeeld wel in wat bredere houtkanten in beekvalleien. Zelfs een kortstondige omzetting van bos of houtkant naar ander landgebruik – langer dan twee tot drie jaar – overleeft de soort niet. Ze heeft een vrij stabiel, vochtig bosklimaat nodig. Toch vindt men de soort wel eens in beboste of verboste, voormalige (minstens twee eeuwen oude) kalkzand- of kalkzandsteengroeven. In dergelijke sterk vergraven milieus is de plant onder meer gevonden in Aalst (Meldert), Asse, Oosterzele en Jette. Hoe dat te rijmen valt is niet geheel duidelijk. Mogelijk verliep de kolonisatie via overgebleven houtkanten, zoals dat ongetwijfeld ook het geval was in Bos t'Ename bij Oudenaarde, een bosgebied dat in de negentiende eeuw gedurende enkele decennia vrijwel volledig werd ontgonnen en waar zich nu een van de grootste, zoniet de grootste aaneengesloten eenbespopulatie van Vlaanderen bevindt.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.