Akkerleeuwenbek is een lage, donkergroene, eenjarige zomer- en herfstbloeier met lancetvormige bladeren en purperrode bloemen in trossen. De zaden hebben een I-vormige lengterichel en een ringvormige opzwelling. De plant groeit op humusrijke, voedselrijke bodems en gedijt vooral in warme, droge zomers.
Mogelijk is akkerleeuwenbek in onze streken als zaaigoedverontreiniging meegekomen vanuit Zuid- of Midden-Europa en moet de soort beschouwd worden als een archeofyt. Haar areaal als archeofyt omvat West-, Midden- en Zuid-Europa en Noord-Afrika De soort is op talrijke plaatsen in de wereld ingeburgerd of als adventiefplant aangetroffen.
De Renaissancebotanisten DODOENS (1554) en DE L'OBEL (1581) beschreven akkerleeuwenbek als gewoon voor onze streken. Ook in de negentiende eeuw was de soort in een groot deel van Vlaanderen nog steeds algemeen, maar in de loop van de twintigste eeuw werd ze gaandeweg zeldzamer. Nu is ze in Vlaanderen globaal nog vrij zeldzaam en is ze beperkt tot de Kempen, het oostelijke deel van de Leemstreek en langs de Maas. Elders komt ze nauwelijks of niet voor. Vooral de vindplaatsen op akkers zijn gedurende de tweede karteerperiode verder achteruitgegaan, waardoor de omschrijving ‘vrij zeldzaam’ in werkelijkheid wellicht te optimistisch is om de huidige toestand te beschrijven. De achteruitgang van de soort houdt ongetwijfeld verband met zaaigoedreiniging, chemische onkruidbestrijding en vermesting van de akkers. Het aantal vindplaatsen langs spoorwegen, kanaalbermen, wegranden en adventiefterreinen is wellicht eerder constant gebleven.
Akkerleeuwenbek is een lage, donkergroene, weinig of niet vertakte, naar boven toe klierachtig behaarde, eenjarige zomer- en herfstbloeier die vanaf de voorzomer kiemt. De bladeren en schutbladen zijn lancet- tot lijnvormig en gaafrandig; ze staan verspreid, alleen onder aan de plant tegenover elkaar. De weinig talrijke bloemen staan vrij ver uiteen in gerekte trossen. De kelk is diep gedeeld in vijf lange, smalle, ongelijke, afstaande slippen. De licht purperrode kroon is tweelippig met een brede, tweelobbige bovenlip en een iets smallere, drielobbige onderlip. De voet van de kroonbuis heeft geen spoor, maar wel een zakvormige uitstulping. De bloem is 'gemaskerd' door een welving van de onderlip. De rijpe vrucht opent zich alleen aan de top. De zaden vertonen een platte kant met een I-vormige lengterichel en een gewelfde kant met een min of meer ringvormige opzwelling rondom een holte.
Akkerleeuwenbek komt voor in West-, Midden- en Zuid-Europa, en in sommige delen van Zuidwest-Azië en Noord-Afrika; na invoering ook in Noord-Amerika. Deze plant wordt hoofdzakelijk aangetroffen in de zandstreken en aangrenzende rivierdalen in de zuidelijke helft van het land. Vroeger was hij plaatselijk vrij algemeen, maar tegenwoordig is hij zeldzaam, met name in Noord-Brabant. In sommige delen van Limburg, Gelderland en Zuidoost-Utrecht heeft hij beter standgehouden, vooral op de hoge randen van de rivierdalen. In het noorden en westen is Akkerleeuwenbek van oudsher een sporadische en onbestendige verschijning.
Akkerleeuwenbek groeit op bieten-, aardappel- en andere hakvruchtakkers, moestuinen en randen van graanakkers op matig droge, humushoudende, voedselrijke, meestal kalkarme, niet te zware grond: leemhoudend zand, löss en zandige, kalkarme rivierklei. Zijn verspreiding en mate van standvastigheid worden binnen de streken voornamelijk door het klimaat bepaald: de plant treedt alleen bestendig op in gebieden met een droge en warme zomer. Langs de kust is de zomer waarschijnlijk te koel en in het noordoosten te vochtig. Opmerkelijk is dat Akkerleeuwenbek in de noordelijke helft van het land vrijwel niet in akkers, maar wel in het warmere en drogere milieu van spoorwegterreinen voorkomt. In heringerichte zandstreken is hij grotendeels verdwenen; in omgewerkte bermen en rommelhoekjes is hij zelden van lange duur. In minder rechtlijnige landschappen, zoals in het Limburgse Maasdal, handhaaft hij zich beter. Het zaad blijft ondergronds lang kiemkrachtig en kan in omgewerkte terreinen plotseling vrij talrijk verschijnen. Planten die samen met Akkerleeuwenbek voorkomen, zijn onder andere Gele ganzenbloem (Chrysanthemum segetum), Akkerandoorn (Stachys arvensis), Knopherik (Raphanus raphanistrum), Gewone spurrie (Spergula arvensis), Gewone reigersbek (Erodium cicutarium), Rood guichelheil (Anagallis arvensis), Kroontjeskruid (Euphorbia helioscopia), Zwarte nachtschade (Solanum nigrum), en diverse Duizendknopen (Polygonum spp.).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Akkerleeuwenbek groeide vroeger in Vlaanderen voornamelijk op allerlei akkers en in moestuinen op zandige tot lemige, vochthoudende, gewoonlijk matig zure bodems, soms ook op meer kalkhoudende bodems (naar de Maasvallei toe). De soort is eerder warmteminnend en houdt van matig voedselrijke standplaatsen. Nu vindt men ze bijna evenveel in bermen langs spoorwegen en kanalen, in wegranden en op dijken en stortplaatsen. Akkerleeuwenbek heeft het moeilijk om zich te handhaven tussen meer concurrentiekrachtige soorten. Gelukkig bouwt de soort een zaadbank op die bij bodemverstoring kan worden aangesproken. Dat verklaart waarom ze bij grondwerken opnieuw kan opduiken na een min of meer lange afwezigheid.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.