Alpenrus is een meestal middelhoge, vrij donker groene zomerbloeier. De bladschijf is gekamerd door van buiten af zichtbare tussenschotten. Het uiterlijk van de bloeiwijze wisselt nogal: zij kan uit enkele tientallen tot enige honderden hoofdjes bestaan en vrij compact tot tamelijk ijl zijn. Alpenrus groeit op al of niet humeuze zand- en leemgrond, op plekken die 's winters ondiep onder water staan en 's zomers hoogstens licht uitdrogen, en die minstens een deel van het jaar onder invloed van basenrijk grondwater staan.
Alpenrus heeft een circumpolair areaal. De soort komt voor in de gematigde en koude delen van Europa, Azië en Noord-Amerika. In Europa reikt het areaal westwaarts tot en met Scandinavië, Denemarken en Centraal-Europa. Verder westwaarts komen verspreid nog enkele geïsoleerde deelareaaltjes voor (Schotland, de Pyreneeën, Midden-Frankrijk). Zuidwaarts strekt het areaal zich uit tot aan de Alpen.
In België is Alpenrus uiterst zeldzaam en werd de soort alleen gevonden in Vlaanderen. Ze komt enkel nog voor in de onmiddellijke omgeving van het Buitengoor te Mol. Een andere vindplaats uit 1976, in de omgeving van Retie (SOTIAUX 1977), is vermoedelijk verdwenen.
Alpenrus is een meestal middelhoge, vrij donker groene zomerbloeier, die later dan Veld- en Zomprus in bloei komt. Aan een vrij forse, enige millimeters dikke, kruipende wortelstok met gemiddeld één à twee centimeter lange leden ontspringen rijen stengels. De niet-bloeiende stengels dragen meer dan één volledig blad. De bloeistengels worden aan de voet al of niet omhuld door een paar scheden zonder bladschijf; verder dragen ze gemiddeld drie volledige bladeren. De bladschijf is gekamerd door van buiten af zichtbare tussenschotten. Het uiterlijk van de bloeiwijze wisselt nogal: zij kan uit enkele tientallen tot enige honderden hoofdjes bestaan en vrij compact tot tamelijk ijl zijn. Doorgaans is zij meer hoog dan breed, en steeds staan de zijtakken rechtop of onder een scherpe hoek schuin omhoog. De onderste pluimtak kan sterk verlengd zijn, zodat de bloeiwijze tweekoppig lijkt. Het onderste schutblad is doorgaans korter dan de bloeiwijze. De bloemdekbladen zijn donker rossig-bruin tot bruinzwart, onderling ongeveer even lang, met een stompe top; de buitenste drie vertonen een miniem stekelpuntje, dat vlak onder de top uittreedt. De helmknoppen zijn ongeveer een halve millimeter lang, duidelijk korter dan de helmdraden. De glanzend bruinzwarte tot zwarte vrucht steekt meestal duidelijk boven het bloemdek uit, is abrupt in een kort snaveltje toegespitst en bevat gemiddeld dertig à veertig zaden.
De vormenrijke Juncus alpinoarticulatus bewoont de koudere en de gematigde zone van het noordelijk halfrond. Subsp. alpinoarticulatus komt voornamelijk in Midden- en Oost-Europa voor. Zoals zijn naam Alpenrus al aangeeft, is hij in de eerste plaats een gebergtebewoner; in Nederland behoort hij tot de zeldzaamste Russen en leidt hij een nogal zwervend bestaan. In de 19de eeuw werd hij enige malen aangetroffen langs de grote rivieren in het westen van de Betuwe, en voorts in de Achterhoek. Nadat hij een halve eeuw lang uit ons land verdwenen leek, werd hij vanaf 1941 op een paar plaatsen langs de Waal bij Nijmegen en vanaf 1962 op enige plekken in Twente ontdekt, en vervolgens ook in Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen en langs de Bergsche Maas en de Gelderse IJssel. Ook is hij teruggevonden in de Achterhoek. Hoewel Alpenrus door zijn gelijkenis met Veld- en Zomprus wel hier en daar een tijdlang over het hoofd gezien kan zijn, is het aannemelijk dat hij recent bij ons in uitbreiding is. Iets dergelijks valt waar te nemen in naburige delen van de laagvlakte van noordwestelijk Midden-Europa, zoals Westfalen en de Belgische Kempen.
Alpenrus groeit op al of niet humeuze zand- en leemgrond, op plekken die 's winters ondiep onder water staan en 's zomers hoogstens licht uitdrogen, en die minstens een deel van het jaar onder invloed van basenrijk grondwater staan. De tot dusver schaarse groeiplaatsen geven een opmerkelijke verscheidenheid te zien. Enerzijds maakt Alpenrus deel uit van gevarieerde maar weinig bestendige pioniervegetaties op pas blootgekomen grond. In tichelgaten in het oostelijk rivierengebied verschijnt hij op plekken waar de klei geheel, dus tot op het onderliggende zand is afgeticheld. Min of meer vergelijkbaar is zijn optreden in Zeeuws-Vlaanderen en in een leemgroeve (tijdelijk ook op een ijsbaantje) in Oost-Twente. In deze groeve staat hij op de grens van wand en bodem, waar dikwijls water over de kalkrijke leem afstroomt. Pionierbegroeiingen met Alpenrus in afgravingen bestaan grotendeels uit alledaagse soorten, bijvoorbeeld Zomprus, Fioringras (Agrostis stolonifera), Kruipende boterbloem (Ranunculus repens), Grote weegbree (Plantago major s.lat.), Paardenbloemen (Taraxacum officinale s.lat.), Akkerdistel (Cirsium arvense) en Riet (Phragmites australis), soms met minder gewone soorten zoals Moerasbeemdgras (Poa palustris), vaak met jonge opslag van diverse wilgen (Salix spp.) en met een moslaag van Gewoon sikkelmos (Drepanocladus aduncus) en/of Gewoon puntmos (Calliergonella cuspidata).
Heel anders is het beeld op groeiplaatsen in drassige, blauwgraslandachtige vegetaties in de overgang van heiden naar natte laagten of vennetjes in Twente en in een nat hooiland met bronbeekjes in Zuid-Limburg. Deze begroeiingen hebben naast Alpenrus niet veel gemeen met de hiervoor genoemde: in hoofdzaak Grote kattenstaart (Lythrum salicaria) en Gewoon puntmos. De vegetatie heeft een veel bestendiger karakter en bevat soorten als Blauwe zegge (Carex panicea), Pijpenstrootje (Molinia caerulea), Veldrus, Lidrus (Equisetum palustre), Kleine valeriaan (Valeriana dioica), Kale jonker (Cirsium palustre), Grote wederik (Lysimachia vulgaris) en Tormentil (Potentilla erecta), soms ook Parnassia (Parnassia palustris), Orchideeën en kieskeurige mossen zoals Veenknikmos (Bryum pseudotriquetrum) en Sterrengoudmos (Campylium stellatum). Bepalend voor het optreden van Alpenrus lijkt de beïnvloeding van de grond door basenrijk water, die in het voorjaar plaatsvindt in terreinglooiingen aan de bovenrand van onder water staande laagten. Alpenrus verdraagt echter meer inundatie dan bijvoorbeeld Parnassia. Ook verloochent hij in deze omgeving zijn pionierkarakter niet: op afgeplagde plekken kan hij, ná een stadium rijk aan Oeverkruid (Littorella uniflora) en Veelstengelige waterbies (Eleocharis multicaulis), sterk op de voorgrond treden.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Alpenrus is in Vlaanderen gevonden in pioniersvegetaties langs de oever van een recent gegraven vijver op voedselarme zandige bodem en in een door kalkrijk kwelwater beïnvloed veenmoeras in de Kempen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.