De Bijenorchis bloeit in het begin van de zomer en heeft een zeer kenmerkend uiterlijk. De sepalen zijn roosachtig en teruggeslagen terwijl de lip van de bloem donkerbruin is met een lichtgele tekening. Deze soort doet voornamelijk aan zelfbestuiving, maar kent enige variabiliteit als gevolg van kruisbestuiving door bijen. Bijenorchis komt voor in het Middellandse-Zeegebied en in West- en Midden-Europa. Net als andere Spiegelorchissen groeit deze soort op kalkrijke bodems die eerder bewerkt werden door de mens.
Het areaal van bijenorchis ligt in West-Europa en het Middelflora landse-Zeegebied. Het strekt zich noordwaarts uit tot Ierland, het noorden van Engeland, Noord-Holland en Midden-Duitsland.
Bijenorchis is zeer zeldzaam in Vlaanderen, maar wordt van alle Ophrys-soorten wel het meest frequent waargenomen. De populaties liggen zeer verspreid. In de periode 1939-1971 was bijenorchis beperkt tot de kuststreek en het westen van de Voerstreek. Tegenwoordig komt de soort meer voor in de omgeving van de sterk verstedelijkte gebieden. De vergelijking van de twee karteerperioden toont aan dat populaties zich vaak moeilijk kunnen handhaven en dat regelmatig nieuwe vindplaatsen opduiken. Het eerder pionierachtige karakter van de soort is daar waarschijnlijk niet vreemd aan (LETEN 1989).
Bijenorchis is een lage tot middelhoge plant, die omstreeks het begin van de zomer bloeit. De sepalen nemen tijdens de bloei een teruggeslagen stand aan; hun kleur varieert van rozerood tot bleekroze of soms wit, met groene nerven. De veel kleinere petalen hebben deels dezelfde tint maar vertonen meer groen. De sterk opgebolde lip is wat korter dan de sepalen en heeft korte, driehoekige zijlobben en een grote, omgekeerd eironde, soms langwerpige middenlob, die toegespitst is in een teruggebogen punt. Meestal is de lip bruin met een lichtgele tekening; soms overheerst het geel. Het helmbindsel dat zich tussen de helmhokjes bevindt, is verlengd in een lang, spits, S-vormig gebogen uitsteeksel.
Bijenorchis vormt een uitzondering onder de Spiegelorchissen doordat bij deze soort gewoonlijk zelfbestuiving optreedt, die tot goede vruchtzetting leidt (beter dan bij verwanten die het van insecten moeten hebben!). De stuifmeelklompjes lopen uit in relatief lange en dunne staartjes, die zich al bij het begin van de bloei gaan samentrekken. Aan hun top hebben ze hechtschijfjes, die blijven zitten binnen de omhulling van hun beursjes. Het resultaat is dat de stuifmeelklompjes door de krimpende staartjes uit de helmhokjes getrokken worden. Spoedig bungelen ze vlak voor de stempel, en dan is een stootje of windzuchtje genoeg om ze tegen de stempel te laten klappen, waaraan ze blijven plakken. Incidentele kruisbestuiving door bijen is vermoedelijk de oorzaak van een aanzienlijke variabiliteit in bloemkenmerken, die vervolgens door de overheersende zelfbestuiving 'geconserveerd' wordt.
Bijenorchis komt voor in het Middellandse-Zeegebied en in West- en Midden-Europa, noordwaarts tot Ierland, Noord-Engeland en Noordoost-Duitsland. In Nederland was zij aanvankelijk alleen bekend uit Zuid-Limburg, waar zij op enkele tientallen plekken is aangetroffen, maar nu een zeldzaamheid is. De eerste waarnemingen in West-Nederland dateren uit 1898. In het Deltagebied is zij thans als 'vrij zeldzaam' te kwalificeren; onder de Orchideeën van dit gebied is zij zevende geworden in frequentie van optreden, na enige Handekenskruiden en Wespenorchissen en Grote keverorchis. Voorts is zij op een aantal verspreide plaatsen in Zuid- en Noord-Holland aangetroffen. Haar optreden heeft in de loop van de 20ste eeuw nogal sterke wisselingen te zien gegeven. De meeste waarnemingen in West-Nederland zijn gedaan in het eerste kwart van de 20ste eeuw en daarna weer vanaf de jaren zeventig.
Bijenorchis moge in haar bestuivingswijze niet representatief zijn voor het geslacht waartoe zij behoort, in haar standplaatskeuze is zij een echte Spiegelorchis. Zij groeit vaak op plaatsen waar een kalkrijk substraat ingrijpend door de mens beïnvloed en vervolgens aan zijn lot overgelaten is. Op krijthellingen staat zij vooral in grasvegetaties op voormalig akkerland; vroeger verscheen zij nogal eens op opgeworpen hopen kalk bij kalkovens. De laatste jaren is zij op industrieterreinen in de Zuid-Limburgse mijnstreek aangetroffen, onder meer aan de rand van Berken- en Wilgenopslag (in wat minder bosachtig milieu dan Klein wintergroen, Pyrola minor, dat in deze omgeving ook goed gedijt).
Buiten Zuid-Limburg staat Bijenorchis in de regel op min of meer vochtige plaatsen. In de duinen is zij gevonden in duinpannen, op de oeverstrook langs kanaaltjes, en voorts op een noordhelling tussen Hondskruid. In het Deltagebied heeft zij zich sinds de jaren zeventig uitgebreid als bermplant langs nieuw aangelegde wegen, vooral aan slootkanten. Verder staat zij op enkele plaatsen in hooiland langs kreken, ook in iets brak milieu. Een oudere vindplaats betrof de kapvlakte van een Essen-Iepenbos op klei, waar zij samen met Bergnachtorchis in aanzienlijk aantal verscheen. In Noord-Holland is Bijenorchis opgedoken in bermen en op opgespoten zandvlakten; de meest forse exemplaren gedijen hier half onder struweel van Grauwe wilg (Salix cinerea). Verder is zij aangetroffen tussen het gras van een begraafplaats op kalkrijk, voedselarm zand en tussen dijkvoet en rietkraag langs een plas -- in het laatste geval op veengrond, wat voor deze plant uitzonderlijk is. Begeleiders op uiteenlopende standplaatsen zijn onder meer Glanshaver (Arrhenatherum elatius), Gewone kropaar (Dactylis glomerata), Veldbeemdgras (Poa pratensis), Peen (Daucus carota), Hopklaver (Medicago lupulina), Rode klaver (Trifolium pratense), Scherpe boterbloem (Ranunculus acris), Gewone berenklauw (Heracleum sphondylium), Heermoes (Equisetum arvense), Viltig kruiskruid (Senecio erucifolius) en Gewoon puntmos (Calliergonella cuspidata). Op vochtige plaatsen behoren tot haar gezelschap ook dikwijls Riet (Phragmites australis), Rietzwenkgras (Festuca arundinacea), Gestreepte witbol (Holcus lanatus), Gewone engelwortel (Angelica sylvestris) en van haar familieleden vaak Rietorchis, soms Grote keverorchis, Moeraswespenorchis of Vleeskleurige orchis.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Bijenorchis komt in Vlaanderen vaak voor op opgespoten of vergraven terreinen, waar de soort optreedt als pionier. Ze staat op vochtige tot droge plaatsen op kalkhoudende, relatief humusarme bodem. Ze staat zowel op kalkrijk zand als op leem of klei. Ze wordt in Vlaanderen het meest gevonden in kanaal-, rivier- en wegbermen, op opgespoten terreinen en zelfs op mijnsteenbergen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.