Vogelnestje is een mycotrofe plant die, als gevolg van haar levenswijze, bladgroen-arm is en dus een gelig uitzicht heeft. De gele bloemen staan in een dichte tros. De wortelstok is kort en reikt tot diep in de grond. Soms vindt er ondergrondse bloei en vruchtvorming plaats wanneer de bloeistengels niet aan het oppervlak komen. Dit plantje is te vinden over bijna heel Europa en in sommige delen van Azië. Zij komt voor op vochtige, basische bodems waar veel schaduw heerst o.a. in loofbossen.
Vogelnestje is een Euraziatische soort met ruime verspreiding. Het kernareaal omvat het grootste deel van Europa oostwaarts tot de Oeral en de Kaukasus. In de boreale en arctische delen van Europa ontbreekt de soort. Ter hoogte van Japan en Oost- Siberië is er een geïsoleerd deelareaal. In België groeit ze vooral in beukenbossen in Wallonië, met name in de Famenne en de Gaume, waar ze vrij zeldzaam tot vrij algemeen is.
In Vlaanderen is de verspreiding van vogelnestje hoofdzakelijk beperkt gebleven tot het Brabants leemplateau (Zoniënwoud, Rodebos) en de Voerstreek. Andere vindplaatsen betreffen oude bossen en kasteelparken. De vindplaats te Leuven is bijzonder: het betreft een voormalig stort dat ondertussen verbost is en waar de soort blijkbaar weet stand te houden. De soort is tegenwoordig uiterst zeldzaam. De achteruitgang van vogelnestje zette zich lang voor de eerste karteerperiode in en hield tijdens de periode 1939-1971 aan. Daarna ging het aantal vindplaatsen niet meer achteruit. Dikwijls wordt vogelnestje gevonden in de nabijheid van plaatsen waar het reeds vroeger van bekend was. Het gaat echter veelal om kleine aantallen, zodat de soort zeker kwetsbaar is. Bijzonder aan vogelnestje is dat het sommige jaren massaal voorkomt, maar het volgende jaar weer helemaal ontbreekt. In ongunstige omstandigheden kan de soort zelfs ondergronds groeien, ‘bloeien’ en zaadzetten.
Vogelnestje is een lage tot middelhoge, geheel geelwitte tot bruine, kale of naar boven toe beklierde plant, die in de tweede helft van de lente bloeit. Zij bezit vrijwel geen bladgroen en is levenslang mycotroof. De korte wortelstok zit vrij diep in de grond en is dicht bezet met vlezige wortels. De tamelijk dikke stengel draagt schubvormige bladeren. De bloemen staan in een veelbloemige, bovenaan dichte tros met vrij kleine schutbladen en hebben een muffe honinggeur. De onderste bloemen staan vrij ver uiteen; soms bevindt de onderste zich vlak boven het bodemoppervlak. Sepalen en petalen zijn omgekeerd eirond en neigen helmvormig samen. De grotere lip heeft een vrijwel cirkelronde, in het midden komvormige en nectar bevattende basis; de top van de lip is in twee tongvormige, uiteenwijkende slippen gedeeld. Bestuiving schijnt onder meer door vliegen plaats te vinden. Dikwijls blijven de dode stengels tot ver in het volgende jaar staan. Soms bereiken de bloeistengels het bodemoppervlak niet en dan treedt ondergrondse, cleistogame bloei en vruchtzetting op. De plant kan haar bestaan onder meer voortzetten en eventueel zich vermeerderen door vorming van knoppen aan de wortels.
Vogelnestje is in Europa de enige vertegenwoordiger van een hoofdzakelijk Aziatisch geslacht van negen soorten. Zij komt voor in bijna heel Europa, noordwaarts tot Midden-Scandinavië (in Noorwegen op één plaats benoorden de poolcirkel), voorts in West-Azië en na een onderbreking weer in Oost-Azië. In Nederland heeft het zijn zwaartepunt in Zuid-Limburg, waar het inmiddels erg zeldzaam geworden is. Daarbuiten wordt het nog sporadisch aangetroffen in de Achterhoek en in de duinen bij Bergen. Tussen 1920 en 1930 is het op een drietal plekken verder zuidwaarts in de Hollandse duinen waargenomen, bij Wassenaar zelfs vrij talrijk, maar op geen van de drie plaatsen heeft het zich gehandhaafd. Verder is het vroeger op enige plaatsen in Twente en Noord-Brabant gevonden.
Vogelnestje is een bosplant van basenrijke, humeuze, vochthoudende maar niet natte bodem. Het groeit op krijt, leem, zandige klei en duinzand. Het kan in diepe schaduw gedijen, maar verdwijnt als de strooisellaag te dik wordt. In naburige landen staat het als beukenbegeleider te boek; in het 'middenbos' op de Zuid-Limburgse krijthellingen staat het echter in gemengd loofbos met veel Zomereik (Quercus robur) en Haagbeuk (Carpinus betulus), die in de plaats gekomen zijn van de hier sterk teruggedrongen Beuk (Fagus sylvatica). Vaak groeit Vogelnestje op plekken waar enige erosie optreedt, bijvoorbeeld op wanden van kuilen waar ooit mergel of leem gedolven is, en langs paden. Zijn verdwijning op veel plaatsen is onder meer toe te schrijven aan strooiselophoping.
Hoewel Vogelnestje als kalkminnende plant te boek staat, heeft het zich in de duinen alleen langdurig weten te handhaven in het grensgebied van kalkrijke en kalkarme duinen, terwijl het in kalkrijkere duingebieden merkwaardig genoeg niet duurzaam voet aan de grond kreeg. De laatste jaren is het trouwens ook in het kalkgrensgebied nog maar sporadisch waargenomen. Vermoedelijk wordt het in duinbosjes begunstigd door enige instuiving van kalkhoudend zand en is sterke vastlegging van de duinen debet aan zijn achteruitgang. Een tijdlang floreerde het in bosjes die tientallen jaren tevoren met afval bemest waren. Hoewel de bosvegetaties met Vogelnestje bij Bergen sterk verschillen van die in Zuid-Limburg, hebben beide toch ook een aantal soorten met elkaar gemeen, waaronder Zomereik, Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), Dauwbraam (Rubus caesius), Grote keverorchis, Gewone salomonszegel (Polygonatum multiflorum), Bleeksporig bosviooltje (Viola riviniana), Ruig viooltje (V. hirta), Drienerfmuur (Moehringia trinervia), Kleefkruid (Galium aparine), Robertskruid (Geranium robertianum) en Fijn laddermos (Eurhynchium praelongum). Overigens zijn de betere groeiplaatsen van Vogelnestje in opgaand bos op kalkhellingen in naburige landen vaak nogal kruidenarm!
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Vogelnestje is een typisch schaduwminnende soort, die vooral voorkomt in vochtige loof- en naaldbossen, met een voorkeur voor beukenbossen. Toch is de soort ook op die standplaatsen kieskeurig: de strooisellaag mag niet te dik zijn en de ondergroei niet te dicht, de bodem dient neutraal tot zelfs basisch te zijn. Hoewel vogelnestje geen bladgroen heeft, vereist het toch enig zonlicht op zijn standplaatsen. Soms wordt het dan ook in bosranden en beschaduwde weiden aangetroffen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.