De Gewone is een middelhoge, blauwachtig groene plant. De bladeren staan in twee rijen en zijn eirond tot langwerpig. De stengel buigt voorover en de bladeren draaien schuin omhoog, met de blauwige onderkant naar buiten. De bloemen hangen naar één kant in twee- tot vijfbloemige trosjes, met een bloemdek van minder dan een halve centimeter breed. De meeldraden hebben behaarde helmdraden. De bes is eerst groen en wordt uiteindelijk blauwzwart. Gewone salomonszegel groeit in loofbossen op humus- en voedselrijke, niet te natte en niet te droge grond.
Het areaal van gewone salomonszegel omvat een groot deel van Europa. De soort komt noordwaarts voor tot Zuid-Scandinavië, oostwaarts tot ten westen van de Oeral en tot de Kaukasus. Op het Iberisch Schiereiland ontbreekt ze grotendeels, evenals in de steppegebieden van Europees Rusland en Oekraïne. Het zwaartepunt van het areaal ligt in Midden-Europa. Buiten dat Europese hoofdareaal is de soort aanwezig in een aantal geïsoleerde plaatsen in Azië (oostwaarts tot Japan). Het is onduidelijk of de soort daar inheems is.
In Vlaanderen is gewone salomonszegel algemeen in de Leemstreek (met aansluitend het Zandleemgebied) en de Voerstreek. Daarnaast groeit de soort vooral in de lemiger delen van de Kempen en de Vlaamse Zandstreek (en in de valleizones in die beide streken). In de Polders ontbreekt ze en in de Duinen komt ze enkel aan de Westkust zeer zeldzaam voor.
De Gewone of Veelbloemige salomonszegel is een middelhoge, soms hoge, blauwachtig groene plant, die in het voorjaar als een licht voorovergebogen vuist boven de grond komt. De in twee rijen staande bladeren zijn dan nog als in een kropje om elkaar gevouwen. De volledig uitgegroeide stengel buigt voorover, terwijl de bladeren zich in een schuin omhoog gerichte stand draaien, waarbij hun blauwige onderkant naar buiten gekeerd wordt. De stengel is in verse (niet verdroogde) toestand rolrond. Het blad is eirond tot langwerpig en aan de voet samengetrokken in een zeer korte steelachtige voet. De bloemen hangen naar één kant in meestal twee- tot vijfbloemige trosjes. De grootste middellijn van het bloemdek bedraagt minder dan een halve centimeter; het bloemdek sluit krap om het vruchtbeginsel, vertoont daar voorbij een vernauwing en verwijdt zich in de 'bovenste' helft (die door de hangende stand van de bloemen naar onder gekeerd is). De meeldraden hebben behaarde helmdraden; beneden hun inplantingsplaats zet de beharing zich in de bloemdekbuis voort in de vorm van een haarlijst. De bes blijft lang groen en wordt tenslotte blauwzwart, met een min of meer berijpt oppervlak.
Gewone salomonszegel komt voor in Europa met uitzondering van de noordelijkste en zuidwestelijkste deel, voorts in de Kaukasus en op enige verspreide plaatsen elders in Azië. In Nederland is hij vrij algemeen in de pleistocene streken en Zuid-Limburg, minder algemeen in de Hollandse duinstreek en zeldzaam in de dalen van de grote rivieren. Elders liggen enkele verspreide vindplaatsen.
Gewone salomonszegel is een niet al te kieskeurige bosplant die in de meeste loofbossen op min of meer humus- en voedselrijke, niet te natte en niet te droge, oudere gronden wel te vinden is. Sterk zure bodems met slechte strooiselvertering worden gemeden. Gewone salomonszegel komt vooral op leem en niet te voedselarm zand voor; in vergelijking met Lelietje-van-dalen groeit hij minder op krijt en vaker op stikstofrijkere grond, bijvoorbeeld op bijeengespoeld materiaal aan de voet van hellingen. Op jonge bodems, zoals duinzand en rivierafzettingen, komt hij weer minder voor dan Lelietje-van-dalen; in rivierbegeleidend bos verschijnt hij een enkele maal als indicator van een naar verhouding rijpere bosbodem. In door betreding of bijvoorbeeld door kippen geruïneerde bosjes houdt hij soms als enige bosplant nog stand. Behalve in loofbos staat Gewone salomonszegel in houtwallen en onder heggen, aan beschaduwde slootkanten en soms in oud naaldbos. Een enkele maal is hij op veengrond te vinden, onder meer in verruigd oud rietland. Bosplanten waarmee Gewone salomonszegel vaak samen optreedt, zijn Grote muur (Stellaria holostea), Witte klaverzuring (Oxalis acetosella), Bosanemoon (Anemone nemorosa), Klimop (Hedera helix), Bosgierstgras (Milium effusum), Schaduwgras (Poa nemoralis) en Bleeksporig bosviooltje (Viola riviniana).
Gewone en Welriekende salomonszegel kunnen een bastaard vormen, die bekend staat als Tuinsalomonszegel (Polygonatum x hjbridum). Gezien het beperkte aantal plekken waar de oudersoorten samen voorkomen, ligt het voor de hand dat deze bastaard bij ons maar zelden in het wild ontstaat. Vaker wordt hij als cultuurrestant aangetroffen. Hij staat in kenmerken tussen de stamouders in, behalve dat hij forser, vaak tot een meter hoog wordt, langer doorbloeit en geen goede vruchten vormt. De robuustere habitus maakt dat hij meer dan zijn ouders als tuinplant wordt gekweekt. Als stinzenplant of op plekken waar tuinafval is gestort, kan hij lang standhouden.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Gewone salomonszegel, een kenmerkende soort van al wat rijpere, humeuze bosbodems, gedijt op erg uiteenlopende bodems: bij voorkeur op leem, maar ook op zandleem en lemig zand, of zelfs op meer kleiige gronden. Dikwijls groeit de soort in de schaduw of de halfschaduw, maar ook op kapvlakten houdt ze behoorlijk stand. Ze verkiest matig zure tot neutrale, matig voedselrijke, vochthoudende tot iets natte bodems. Overstroming verdraagt de soort niet. Buiten bossen en bosranden komt gewone salomonszegel ook voor in wat bredere houtkanten, bijvoorbeeld langs schaduwrijke beekoevers. Ook in parkbossen is de soort vaak te vinden. Ze komt er vermoedelijk meestal van nature voor.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.