Grote zeggenvegetaties zijn dichte, laagblijvende en eerder soortenarme gemeenschappen, gedomineerd door één of meerdere grote zeggensoorten. Meestal betreft het scherpe zegge, moeraszegge of oeverzegge.
Om van een rbbmc te spreken moet de vegetatie vlakdekkend zijn. Indien het kleine relicten betreft in graslanden of kleine plekken in ondergroei van bos of struweel betreft het een mc (andere vegetatie).
Zonder menselijk ingrijpen zullen deze gemeenschappen na verloop van tijd evolueren naar moerasstruweel en broekbos, meestal via een ruigtestadium (Filipenduletea). Slechts aan oevers van rivieren en beken, en in rivierarmen die af en toe doorstroomd worden, komen omstandigheden voor waaronder de gemeenschappen pleksgewijs een natuurlijk eindstadium van de successie vormen. Elders blijven ze het best in stand indien ze in de herfst gemaaid worden, eventueel niet jaarlijks maar elke twee of drie jaar. Zo werden ze vroeger beheerd; het maaisel werd als strooisel gebruikt. Bij jaarlijks maaien in de zomer, zal zich in de meeste gevallen een hooilandvegetatie ontwikkelen zoals Dotterbloemhooiland (rbbhc) of het Verbond van Zwarte zegge (Caricion nigrae)(Weeda et al. 1995).
Grote zeggenvegetaties komen zowel voor op leem- of kleibodems, als op veenpakketten. Het zijn veelal vrij gesloten tot gesloten gemeenschappen, met een hoge kruidlaag die tot meer dan 2 m hoog kan worden, maar soms ook niet hoger wordt dan enkele tientallen centimeters.
Relatief grote schommelingen in de waterstand kunnen plaatsvinden, maar de grondwatertafel zakt in de zomer nooit meer dan enkele tientallen centimeters onder het maaiveld. Er is eveneens een langdurige overstroming nodig om het vegetatietype in stand te houden. Het voorkomen van grote zeggenvegetaties is bijgevolg beperkt tot beek- en riviervalleien. Soms komen ze voor als linten langs sloten en plassen met eutroof, zoet tot zwak brak water maar meestal betreft het vlakdekkende moerassituaties. Grote zeggenvegetaties zijn hoogproductief en vaak is er dan ook een dikke strooisellaag aanwezig. Dat is ook het leefgebied van de Zeggekorfslak, een habitatrichtlijnsoort.
Er zijn verschillende variaties te onderscheiden. Oeverzegge heeft een uitgesproken voorkeur voor de kustpolders en de westelijke Zandstreek en is minder algemeen in het oosten van Vlaanderen. De verspreiding van scherpe zegge levert net het omgekeerde beeld op. Deze verspreiding weerspiegelt zich bijgevolg ook in de soortensamenstelling van de grote zeggenvegetaties doorheen Vlaanderen.
De gemeenschappen vormen vaak smalle gordels langs rivieroevers, maar langs ouderivierlopen en in benedenstroomse delen van beekdalen kunnen ze veel breder zijn entamelijk homogene velden van hoog opschietende zeggenplanten vormen.De in stand houding van deze vegetaties hangt af van actief beheer; zonder gaan zij over in moerasstruweel of broekbos.
De Scherpe zegge- en Oeverzeggengemeenschappen zijn verlandingsgemeenschappen in meso- tot eutroof, zoet tot zwak brak stilstaand of traagstromend water, vooral op circumneutrale minerale grond, met name op leem of klei, maar ook op veen. Degemeenschappen zijn van oorsprong rivier- of beekbegeleidend, maar komen secundair ook in laagveengebieden voor. Tevens in kleiputten, in natte duinvalleien, lage kommen en langssloten in veenweidegebieden komen geschikte standplaatsen voor (o.a. Daels 1956).De Associatie van Scherpe zegge (en Blaaszegge) is gebonden aan standplaatsen met voortdurend hoge grondwaterstanden, waar veelal overstromingen met voedselrijk beekwater optreden (o.a. in Zwarte Beek-vallei, Aggenbach et al. 1990). De grondwaterstanden kunnen sterk fluctueren, maar niet zeer diep onder het maaiveldweg zakken. Vaak staat het water lange tijd boven het maaiveld. Op (kwel)plaatsen waarregenwater aan de oppervlakte kan stagneren kunnen plaatselijk soorten van het Zwarte zegge-Verbond voorkomen (Jalink & Jansen 1995).
Uit onderzoek in Vorsdonkbos-Turfputten (Demervallei) (De Becker et al. 1999) blijkt dat de grondwatertafel onder deze grote zeggenvegetaties er gemiddeld 1 cm onder het maaiveldzit; de maximumdiepte bedraagt er -39 cm, de minimumdiepte +13 cm (boven het maaiveld) (Martens & Hermy 2001). In het Molsbroek (Lokeren) komen éénvormige Scherpe zegge-vegetaties voor op plaatsen met een waterstand tot 30 cm boven het maaiveld. Aan slootranden komt Scherpe zegge daar voor samen met Gele lis, Grote kattenstaart en Kleine lisdodde. Scherpe zegge kan zich ook handhaven op hogere percelen, vooral waar het in de winter vochtig is (Kuyken-Quintelier 1972). Uit Huybrechts et al. (2000) blijkt dat degrondwaterdynamiek van deze vegetaties gelijkaardig is aan deze van kleine zeggenvegetaties, enkel de hoogste grondwaterstanden zijn hoger (minder diep) bij de grotezeggenvegetaties (overstroming).Het maaiveld mag niet het volledige jaar onder water staan; de vegetatie moet op z’n minst periodiek droogvallen (De Wilde et al. 1999). Voor het (dominant) optreden van Scherpezegge zijn langdurige inundaties (gemiddeld 5 maanden/jaar) een voorwaarde (Grootjans1986). Deze vegetaties kunnen meerdere weken overstroming in de zomer (groeiseizoen) verdragen indien ze niet volledig ondergedompeld zijn (Aubroeck et al. 1998).In De Zegge (Geel) worden vegetaties van Scherpe zegge en Blaaszegge vaak aangetroffenin contactmilieus tussen voedselrijk en voedselarm water (Van Speybroeck 1979).Blaaszegge is gebonden aan voedselarmere milieus dan Scherpe zegge
Grote zeggenvegetaties van Scherpe zegge en Oeverzegge zijn verlandingsgemeenschappen in
meso- tot eutroof, zoet tot zwak brak stilstaand of traagstromend water, vooral op neutrale minerale grond, met name op leem of klei, maar ook op veen. De gemeenschappen zijn van oorsprong rivier- of beekbegeleidend, maar komen secundair ook in laagveengebieden voor. Ze is gebonden aan standplaatsen met voortdurend hoge grondwaterstanden, waar veelal overstromingen met voedselrijk
beekwater optreden (o.a. in Zwarte Beek-vallei, Aggenbach et al. 1990). De grondwaterstanden kunnen sterk fluctueren, maar niet zeer diep onder het maaiveld wegzakken. Vaak staat het water lange tijd boven het maaiveld (overstroming). Op (kwel)plaatsen waar regenwater aan de oppervlakte kan stagneren kunnen plaatselijk soorten van het mesotrofe Zwarte zegge-Verbond voorkomen. Uit onderzoek in Vorsdonkbos-Turfputten (Demervallei) (De Becker et al. 1999) blijkt dat de grondwatertafel onder deze grote zeggenvegetaties er gemiddeld 1 cm onder het maaiveld zit; de maximumdiepte bedraagt er -39 cm, de minimumdiepte +13 cm (boven het maaiveld) (Martens & Hermy 2001). In het Molsbroek (Lokeren) komen éénvormige Scherpe zeggevegetaties voor op plaatsen met een waterstand tot 30 cm boven het maaiveld. Uit Huybrechts et al. (2000) blijkt dat de grondwaterdynamiek van deze vegetaties gelijkaardig is aan deze van kleine zeggenvegetaties, enkel de hoogste grondwaterstanden zijn hoger (minder diep) bij de grote zeggenvegetaties (overstroming).
Het maaiveld mag niet het volledige jaar onder water staan; de vegetatie moet op z’n minst periodiek droogvallen (De Wilde et al. 1999). Voor het (dominant) optreden van Scherpe zegge zijn langdurige inundaties (gemiddeld 5 maanden/jaar) een voorwaarde (Grootjans 1986). Deze vegetaties kunnen meerdere weken overstroming in de zomer (groeiseizoen) verdragen indien ze niet volledig ondergedompeld zijn (Aubroeck et al. 1998).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.