De Moerasandoorn is een middelhoge tot hoge zomer- en herfstbloeier met weinig vertakte stengels en knolvormige uiteinden als overwinteringsorgaan. De plant verspreidt geen geur, heeft langwerpige tot lancetvormige bladeren en roze bloemen met een honingmerk. Hij groeit op vochtige, voedselrijke bodems, vaak langs waterkanten en in natte loofbossen. Moeras- en Bosandoorn kunnen een bastaard vormen die zich via uitlopers uitbreidt.
Moerasandoorn heeft een circumpolair areaal. In België komt de soort verspreid over heel het land voor.
In Vlaanderen is moerasandoorn een zeer algemene soort. Ze ontbreekt enkel in de Hoge Kempen – een beeld dat contrasteert met een kern van hoge abundantie in Mol en omgeving – en is zeldzaam in de Duinen. De soort is licht toegenomen tijdens de tweede karteringsperiode.
De Moerasandoorn is een middelhoge tot hoge zomer- en herfstbloeier met meestal niet of weinig vertakte bloeistengels. Van de ondergrondse uitlopers dienen de knolvormig verdikte uiteinden als overwinteringsorgaan. De plant verspreidt – anders dan Bosandoorn – geen geur van betekenis. De bladeren zijn langwerpig tot lancetvormig, met spitse top en zwak gekartelde rand; over een aanzienlijke lengte lopen de zijranden evenwijdig. Merendeels zijn de bladeren zittend; alleen de onderste hebben vaak een kort steeltje. De bloemkroon is roze gekleurd, met op de onderlip een honingmerk.
Moerasandoorn bewoont – in enkele ondersoorten – een vrijwel ‘circumpolair’ areaal: de gematigde en koudere streken van het noordelijk halfrond; voorts is hij in Australië ingeburgerd. In het overgrote deel van Nederland komt hij algemeen voor.
Moerasandoorn is een plant van zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, voedselrijke, humeuze, neutrale tot zwak zure bodem, op allerlei grondsoorten. Evenals zijn familieleden Wolfspoot, Blauw glidkruid en Watermunt komt hij voor aan waterkanten, op drijftillen, in ruige, drassige graslanden en in natte loofbossen. Terwijl Watermunt vaak aan de waterkant langs oeverruigten een zoom vormt, doet Moerasandoorn dit meestal aan de landzijde, al kan hij soms net als Watermunt ‘drijfmatten’ vormen die de sloot in groeien. Daar en aan slootkanten komt hij samen voor met andere hoog opschietende, rijkbloemige planten, zoals Echte valeriaan (Valeriana officinalis), Poelruit (Thalictrum flavum), Moerasspirea (Filipendula ulmaria), Grote kattenstaart (Lythrum salicaria), Grote wederik (Lysimachia vulgaris) en Wilde bertram (Achillea ptarmica). Verder treedt hij vaak op tussen stenen van oeverbeschoeiingen, onder meer op rivierkribben. Behalve in broekbossen, bronbossen en grienden staat Moerasandoorn ook in wat minder waterrijke loofbossen. Dit betreft met name essen-elzenbossen en bosaanplantingen op jonge zand- en kleigronden met nog weinig bodemontwikkeling – in tegenstelling tot de op rijpere gronden groeiende Bosandoorn. In het zoetwatergetijdengebied komt Moerasandoorn zowel boven als onder de gemiddelde hoogwaterlijn voor, maar niet op plekken die bij elke vloed onderlopen. Vooral in ruigten met lisdodden (Typha spp.) in de hogere delen van de kommen kan hij – vaak samen met Wolfspoot – sterk op de voorgrond treden, meer dan op de oeverwallen. Moerasandoorn komt wel in zwak brakke veengebieden voor, maar voor het overige treedt hij weinig in brak milieu op; ook langs duinplassen speelt hij geen grote rol.
In akkers komt tegenwoordig veel vaker Moerasandoorn dan Akkerandoorn voor, vooral op zwaardere grondsoorten. Eerstgenoemde verdraagt zware bemesting en is voor veel herbiciden ongevoelig. Vanaf de slootkant kan hij in de akkerrand doordringen, maar ook midden op de akker kan Moerasandoorn opslaan, vooral op vochtige grond. Met Haagwinde (Calystegia sepium) en Gewone smeerwortel (Symphytum officinale) behoort hij tot de overblijvende planten die zich in maisakkers kunnen nestelen, waartoe ze mede in staat worden gesteld door hun forse ondergrondse reserves. Ook in hakvrucht- en zelfs in tarweakkers kan hij talrijk optreden. De ‘knollen’ worden bij het ploegen verspreid.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Moerasandoorn is een overblijvende soort van vochtige tot natte, soms periodiek overstromende standplaatsen op voedselrijke tot zeer voedselrijke bodems. Ze komt voor op zonnige of licht beschaduwde plekken in graslanden en in pioniersvegetaties, zoals op allerlei oevers, in rietland, in ruigten, bossen en struwelen en soms ook in akkerranden.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.