Moeraszoutgras is een slanke plant met een ijle tros die na de bloei langer wordt. De stengelvoet en bladbundels staan rechtop, in tegenstelling tot het scheve Schorrenzoutgras. De bladeren hebben een kort, tweetoppig tongetje. Bij rijpheid blijven de vruchtjes met de top aan de middenzuil gehecht, wat een drievoudige pijlpunt vormt. Deze blijven lang zichtbaar terwijl de stengel verbleekt, waardoor de plant in de nazomer opvalt. De 'pijlpunten' worden verspreid doordat ze aan dieren blijven hangen. Moeraszoutgras is een plant van onbeschaduwde, drassig blijvende, meestal grazige plaatsen.
Moeraszoutgras is een zeer wijdverspreide, circumpolaire soort, die bijna overal in Europa aanwezig is, behalve in Zuidoost- en vooral Zuid-Europa. Geïsoleerde groeiplaatsen liggen verspreid over heel België. Alleen in de Polders komt de soort frequenter voor. In Wallonië is ze zeer zeldzaam en op weg helemaal te verdwijnen (SAINTENOY-SIMON 1999).
In Vlaanderen is moeraszoutgras een vrij zeldzame soort, met een uitgesproken voorkeur voor de Polders. Tijdens de kartering van 1939-1971 was het vermoedelijk een van de meest miskende soorten (VANHECKE 1985). De meeste van de huidige groeiplaatsen liggen in het hart van weilandgebieden die door vroegere generaties floristen niet bezocht werden. Overigens maakt de intensieve begrazing van die terreinen het vinden van de soort niet gemakkelijker. De toename van het aantal uur- en kwartierhokken, vooral duidelijk in de kustpolders, is uitsluitend een waarnemerseffect. Vermoedelijk is de soort veeleer achteruitgegaan, zowel in de kustpolders als, meer in het bijzonder, in de Antwerpse polders en in het binnenland. De oorzaak dient allicht te worden gezocht bij het verdwijnen van geschikte biotopen. De achteruitgang in het binnenland is al langer aan de gang, zoals blijkt uit een vergelijking van de beide karteringsperioden met herbariumgegevens van voor 1939.
Moeraszoutgras is een slanke plant met een ijle, na de bloei langer wordende tros. De voet van de stengels en bladbundels staat in de regel gewoon verticaal, niet scheef zoals bij Schorrenzoutgras. De bladeren hebben een kort, tweetoppig tongetje. Slechts drie van de zes vruchtbeginsels van een bloem hebben stempels en ontwikkelen zich tot rijpe vruchtjes. Deze zijn ongeveer zesmaal zo lang als breed. Bij rijpheid blijven ze met de top aan de middenzuil gehecht, wat het beeld van een drievoudige pijlpunt oplevert. In deze staat blijven ze lang staan, terwijl de stengel verbleekt; de planten vallen daardoor in de nazomer meer op dan tijdens het begin van de bloei. De 'pijlpunten' worden verspreid doordat ze aan passerende dieren blijven hangen.
Moeraszoutgras komt voor in de gematigde en koudere streken van het noordelijk halfrond en in zuidelijk Zuid-Amerika en Nieuw-Zeeland. In Nederland is het plaatselijk vrij algemeen in het westen en noorden. In de zuidoostelijke helft van het land was het vanouds al veel zeldzamer, en tegenwoordig komt het hier nog maar sporadisch voor. Ook in Twente, waar vroeger talrijke vindplaatsen bekend waren, is de plant een zeldzaamheid geworden.
Moeraszoutgras is een plant van onbeschaduwde, natte, ook 's zomers vochtig tot drassig blijvende, meestal grazige plaatsen op vrij voedselrijke tot vrij voedselarme, matig zure tot zwak basische, al of niet kalkhoudende grond. Het groeit vooral op veen, maar ook op klei, leem en zand; zowel op weinig of niet bemeste als op matig tot vrij sterk bemeste plaatsen. Het verdraagt vrij veel zout, zij het veel minder dan Schorrenzoutgras, maar onder bepaalde omstandigheden kunnen beide samen optreden. De vegetaties waarvan Moeraszoutgras deel uitmaakt, lopen sterk uiteen: dikwijls vindt men in zijn gezelschap tal van zeldzame planten, maar het kan ook door louter alledaagse graslandplanten worden vergezeld. In laaggelegen weidegebieden op veen en klei kan Moeraszoutgras vrij talrijk aan slootkanten voorkomen, met name op beweide, uitgetrapte oevers. Evenzo staat het langs drinkpoelen op de vroongronden en aan (al of niet brakke) kreken. Ook groeit het in drassige hooilanden, vaak met een hoog aandeel van lage Zeggen (Carex spp.) in de vegetatie. Hierbij sluit het voorkomen in jong trilveen aan. In de duinen staat het in natte, niet te zure valleien, vooral op open plekjes en langs paden. Eveneens groeit het op grotendeels door duinen omsloten, zelden door de zee bereikte strandvlakten; soms ook op recent bedijkte schorren. In de pleistocene streken staat Moeraszoutgras in uitgelezen moerasvegetaties met mineraalrijk water dat hetzij over de (lemige) oppervlakte afstroomt, hetzij uit de diepte opwelt. Zo is het te vinden in sommige beekdal- en heidemoerasjes en in slenken in bronveen. Maar het kan ook tussen gewone soorten in kanaalbermen verschijnen.
Zoals gezegd, komt Moeraszoutgras samen met zeer verschillende soorten voor. Over de hele linie wordt het vaak begeleid door de in oecologisch opzicht overeenkomstige Slanke waterbies (Eleocharis palustris subsp. uniglumis) en de algemenere Zomprus (Juncus articulatus). Andere planten die onder uiteenlopende omstandigheden Moeraszoutgras vergezellen, zijn onder meer Egelboterbloem (Ranunculus flammula), Gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris), Moeraswalstro (Galium palustre), Zompvergeet-mij-nietje (Myosotis laxa subsp. cespitosa), Zilverschoon (Potentilla anserina) en Vertakte leeuwentand (Leontodon autumnalis). Voorts groeit het in zilte omgeving samen met Zilte rus (Juncus gerardi), Melkkruid (Glaux maritima), Kwelderzegge (Carex extensa), Rode bies (Scirpus rufus) en andere zoutplanten, ook met Aardbeiklaver (Trifolium fragiferum), Moeraspaardenbloem (Taraxacum palustre) en pioniers als Fraai duizendguldenkruid (Centaurium pulchellum) en Kleine leeuwentand (Leontodon saxatilis). Op natte, kalkhoudende of lemige grond staat het samen met Armbloemige waterbies (Eleocharis quinqueflora), Parnassia (Parnassia palustris), Knopbies (Schoenus nigricans) en andere 'kalkmoerasplanten'. Ook kan men op zulke plaatsen dikwijls bijzondere mossoorten aantreffen, zoals Goudmossen (Campylium spp.) en Schorpioenmossen (Scorpidium spp.).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Moeraszoutgras groeit optimaal aan de landzijde van de contactzone tussen water en land, in grazige, relatief weinig bemeste situaties op vochtige tot natte, kleiige tot zandige, slibrijke tot venige bodems. De soort verdraagt licht brak water en kan goed tegen begrazing. Ze groeit vaak in zompige, min of meer lintvormige overgangsvegetaties tussen niet begraasd rietland en beweid grasland, of tussen weide en slootoever enz. Af en toe wordt moeraszoutgras ook gevonden op de overgang tussen duinen en polders. In het binnenland groeit de soort in vochtig-venige valleigraslanden en veenmoerassen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.