Het Gentiaanblauwtje is gemakkelijk te herkennen aan de onderkant van de vleugels. Deze zijn licht grijsbruin en hebben twee rijen witgerande zwarte stippen. Het Gentiaanblauwtje heeft één generatie van midden juni tot eind augustus. Het is een zeer gespecialiseerde dagvlinder die voor zijn overleving afhankelijk is van de Klokjesgentiaan en steekmieren.
Vanwege de complexe levenscyclus is het Gentiaanblauwtje een moeilijk te beheren soort. Het Gentiaanblauwtje heeft in zijn habitat een combinatie nodig van een gezonde populatie Klokjesgentianen en steekmieren.
Voor de waardplant biedt kleinschalig plaggen in de onmiddellijke omgeving van bestaande planten goede kiemingsmogelijkheden, al moet er de laatste jaren, vanwege de hoge stikstofdepositie, vaak bijgekalkt worden om de plant tot kieming te laten komen. Door het egaliserende effect zijn grootschalige plagplekken vaak meer dan tien jaar ongeschikt voor de waardmieren. Extensieve begrazing met runderen of schapen, waarbij grote plekken met waardplanten tijdelijk uitgerasterd worden, kan een bijzonder gunstig effect hebben. Geleidelijke vernatting van leefgebieden heeft vaak een positief effect op de waardplant, maar er moet vermeden worden dat mierennesten langdurig onder water komen te staan. Te nat en de steekmieren zijn weg, te droog en de Klokjesgentiaan plant zich niet meer voort.
Geschikte beheermaatregelen zijn in natte heidevelden bijvoorbeeld kleinschalig plaggen (in combinatie met bekalking), extensieve begrazing (door runderen of gehoede schapen) en het verwijderen van opslag. Blauwgraslanden kunnen na half september worden gemaaid (waarna het maaisel moet worden afgevoerd). Nabeweiding kan in zulke graslanden gewenst zijn. Het huidige leefgebied moet op veel plaatsen natter worden. Herstel van het oorspronkelijke grondwaterregime is vaak noodzakelijk. Maar de waterstand mag niet te snel worden verhoogd. De soort leeft vaak in de smalle zone tussen dras en nat en in verdroogde terreinen leeft de vlinder vooral nog in de laagste delen. Als de waterstand snel omhoog wordt gebracht, lopen deze delen onder, zodat de mieren zich niet naar de hogere delen kunnen verplaatsen en verdrinken. Het is dus wenselijk dat het waterpeil over een periode van jaren geleidelijk wordt verhoogd. Aangezien versnippering een probleem is, moeten geschikte gebieden waar mogelijk met elkaar worden verbonden.
De bovenkant van de mannetjes is blauw; bij het vrouwtje is het blauw beperkt tot de vleugelbasis en is de rest van de bovenkant grijsbruin. Meest kenmerkende is echter de onderkant van de vleugels die licht grijsbruin zijn en twee rijen witgerande zwarte stippen heeft. Verwarring is mogelijk met drie andere blauwtjes die regelmatig op heidevelden worden gezien: het heideblauwtje en het icarusblauwtje, die beide oranje vlekken op de vleugelonderkant hebben en het boomblauwtje die echter een lichte grijsblauwe onderkant heeft.
Het Gentiaanblauwtje was in de jaren negentig zeldzaam, maar is nu zeer zeldzaam (11 atlashokken – 24 kilometerhokken).
In België komt hij enkel voor in Vlaanderen. Op één oude, niet-gedateerde waarneming uit de Scheldevallei na, is de Vlaamse verspreiding van het Gentiaanblauwtje in de 20ste eeuw steeds beperkt geweest tot de Kempen. Het Gentiaanblauwtje is een typische soort van de Kempen. De verspreiding vertoont een geleidelijke afname tot het begin van de jaren negentig. Vroeger (voor 1991) kwam het Gentiaanblauwtje vrij verspreid voor in de Kempen. In de periode 1991-1998 werd het aantal regio’s waarin het Gentiaanblauwtje voorkwam gehalveerd. De verspreiding in 1999-2000 is nog verder beperkt, er is sprake van een achteruitgang van 69% in vergelijking met de periode voor 1991. Alle huidige populaties van het Gentiaanblauwtje liggen in de Noordelijke en Oostelijke Kempen. Daarnaast moeten we hier ook opmerken dat door het gebruik van het ruwe inventarisatieraster (5x5km) de achteruitgang wordt onderschat en de verspreiding wordt overschat. Als we de gebieden als verspreidingselement hanteren voor de actuele verspreiding, komt het Gentiaanblauwtje momenteel in 9 gebieden voor. Vlaanderen telt 12 populaties van het Gentiaanblauwtje: 4 populaties in 4 gebieden in de provincie Antwerpen en 8 populaties in 5 gebieden in de provincies Limburg. Dit laatste komt omdat in de Vallei van de Zwarte Beek het Gentiaanblauwtje aanwezig is in vier deelgebieden die van elkaar gescheiden zijn door minstens 700 meter. Deze worden dan beschouwd als aparte populaties omdat Gentiaanblauwtjes zeer standvastig zijn.
Sinds 2000 gaat de verspreiding echter opnieuw sterk achteruit. Het Gentiaanblauwtje is momenteel beperkt tot slechts enkele natuurgebieden en/of militaire domeinen in Vlaanderen: het Groot Schietveld (Brasschaat), het Turnhouts Vennengebied, het Hageven (Neerpelt), de Vallei van de Zwarte Beek (Koersel-Beringen) en het militair schietveld van Houthalen-Helchteren. Van de 24 atlashokken waarin het Gentiaanblauwtje voorkwam in de periode 1991-2000 is de soort uit 14 hokken verdwenen.
Sinds 2011 is het Gentiaanblauwtje verdwenen uit de Liereman in Oud-Turnhout.
Na de paring legt het vrouwtje van het Gentiaanblauwtje haar eitjes meestal af op de bijna volgroeide, maar nog gesloten bloemknoppen van klokjesgentiaan. Gemiddeld zetten ze zo’n zeven eitjes per bloemknop af, waarvan er slechts twee tot drie rupsen het vierde rupsstadium halen. Na 10 dagen kruipt een rupsje uit het eitje en eet deze zich een weg naar de zachte bloemdelen in het binnenste van de bloem. Na 10 dagen kruipt hij weer naar buiten en laat zich op de grond vallen. Hier is het geduldig wachten geblazen op een mier van het genus Myrmica (zoals bijvoorbeeld de bossteekmier). Deze nemen de rups mee naar hun nest. De rups scheidt een zoete stof af die de mieren heerlijk vinden in ruil daarvoor wordt hij door de mieren beschermd en gevoed met mierenlarven en –eitjes, maar ook met prooien van de mieren. In begin van de volgende zomer verpopt hij zich en na 3 weken, begin juli, komen de eerste vlinders uit de pop en verlaten zo snel mogelijk het mierennest waarna de cyclus zich herhaalt.
Het gentiaanblauwtje is een honkvaste vlinder die nauwelijks zwerft. Zelden worden vlinders op meer dan enkele honderden meters van een vangplaats teruggevonden. Er zijn maar enkele voorbeelden van kolonisaties op grotere afstand van bekende populaties.
Het Gentiaanblauwtje komt voor op structuurrijke vochtige heide of heischrale graslanden.
De soort heeft 1 generatie van midden juni tot eind augustus met een piek tussen 13 juli en 11 augustus. In heel warme jaren is een kleine tweede generatie mogelijk in september (al kan het ook gaan om individuen die veel later uitkomen). De wijfjes zetten de eitjes afzonderlijk af op Klokjesgentiaan. Vroeg in het seizoen gebruiken ze vooral planten die in de buurt van mierennesten staan, maar of de wijfjes de aanwezigheid van mierennesten ook kunnen ruiken, is nog niet duidelijk. De rupsen kruipen aan de onderkant van het eitje naar het vruchtbeginsel van de bloem. Na een dag of tien in de plant gegeten te hebben laten de rupsen zich van de plant vallen om geadopteerd te worden door steekmieren. In Vlaanderen zijn rupsen gevonden bij drie soorten steekmieren: de Bossteekmier, de Moerassteekmier en de Gewone steekmier. De rupsen scheiden een zoete vloeistof af die door de mieren opgelikt wordt. Eenmaal in het mierennest worden de rupsen gevoed door de werksters. De overwintering gebeurt als half volgroeide rups in het mierennest. Vaak gebruikte nectarplanten zijn Gewone dophei en Struikhei. De vlinders zijn honkvast. Het Gentiaanblauwtje komt vaak in dezelfde gebieden voor als Bont dikkopje, Groentje, Groot dikkopje, Heideblauwtje, Heivlinder en Hooibeestje.
Ernstig bedreigd. Op de Rode Lijst van 1999 was het Gentiaanblauwtje Bedreigd. De soort komt niet voor in Wallonië. In Nederland is ze Bedreigd, in Europa is het een Species of Conservation Concern en in de Europese Unie is ze Bijna in gevaar
Behoudsprioriteit: Zeer hoog vanwege de Rode-Lijststatus in Vlaanderen en Europa. Het Gentiaanblauwtje is een prioritaire soort voor de provincies Antwerpen en Limburg. Het Gentiaanblauwtje staat in Categorie 1 van het Soortenbesluit (soorten waarop de beschermingsbepalingen van het Soortenbesluit van toepassing zijn).
De achteruitgang van deze soort heeft verschillende oorzaken. In de eerste plaats verslechtert de kwaliteit van het leefgebied door verdroging, verzuring en vermesting. Hierdoor groeien de open terreinen dicht en kan het zaad van de Klokjesgentiaan niet meer ontkiemen. In de tweede plaats versnippering. Het Gentiaanblauwtje is een honkvaste vlinder die slecht in staat is nieuw gebied te koloniseren of individuen met andere populaties uit te wisselen. In de derde plaats wordten soms nadelinge natuurbeheersmaatregelen genomen zoals grootschalig plaggen of te hoge grondwaterstanden. Zo verdwijnen de mierennesten en dus de vlinder. Brede geplagde stroken zijn nog lange tijd ongeschikt omdat de gentianen en de mieren relatief veel tijd nodig hebben om zich daar te vestigen. In blauwgraslanden is de soort op een aantal plaatsen verdwenen omdat er te vroeg werd gemaaid. De graslanden waarin de soort leeft, mogen pas na half september worden gemaaid; pas dan zit de rups in het nest van de waardmier.
Volgens de voorspellingsmodellen zou het klimaat in België ook in 2050 geschikt zijn voor het Gentiaanblauwtje.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.