Blaaszegge is een middelhoge plant met lange, vertakte wortelstokken en scherpe, driekantige stengels. De bladeren zijn gekield en de bloeiwijze bestaat uit mannelijke en vrouwelijke aren. De urntjes zijn langwerpig en opgeblazen, met een kegelvormige snavel.
Ze groeit op zonnige tot halfbeschaduwde, vaak droogvallende plaatsen met een matig voedselrijke, humeuze bodem, zoals afgesneden beekarmen en poeltjes. Blaaszegge verdraagt weinig zout en komt in Nederland vooral voor in pleistocene streken en rivierengebieden, maar niet in zeekleigebieden.
Blaaszegge is een soort van de gematigde en koude streken van het noordelijk halfrond. In Wallonië is ze zeldzaam in het Maasdistrict, de Ardennen en Lotharingen. Elders is ze zeer zeldzaam.
In Vlaanderen is blaaszegge globaal vrij algemeen. Ze komt het meest voor in de zuidelijke helft van de Kempen. In de Zandstreek wordt blaaszegge slechts her en der aangetroffen, in de Leemstreek nog minder, en aan de kust is ze het zeldzaamst. In de Polders komt blaaszegge slechts sporadisch voor, onder meer op brakke plaatsen. Het aantal vindplaatsen van blaaszegge blijkt stabiel.
Blaaszegge is een middelhoge tot hoge, grasgroene plant die snel geel wordt, met lange, kruipende, vertakte wortelstokken waaraan toefen van bloeistengels en niet-bloeiende scheuten ontspringen. De onderste scheden kleuren vaak rood en rafelen. De stengels zijn scherp driekantig, ruw en ongeveer twee millimeter dik. De nerven in de bladscheden zijn door dwarsnerfjes met elkaar verbonden. De bladschijf is gemiddeld een halve centimeter breed, gekield en eindigt in een lange driekantige top.
De bloeiwijze bestaat uit meestal twee of drie mannelijke aren die dicht bijeen bovenaan de halm zitten, en twee of drie vrouwelijke aren die vrij ver van elkaar verwijderd staan, met driestempelige bloemen. Gewoonlijk staan de vrouwelijke aren rechtop, maar soms heeft de steel van de onderste aar een lengte van enkele centimeters en hangt deze aar bij rijpheid over. De schutbladen van de vrouwelijke aren zijn bladachtig; het onderste steekt vaak boven de bloeiwijze uit en heeft vrijwel geen schede. De urntjes zijn langwerpig-eivormig, ongeveer zeven millimeter lang, gelig lichtgroen tot bleekbruin, sterk opgeblazen en versmald in een lange, kegelvormige snavel met uiteenwijkende tanden. Vaak is de vruchtzetting onvolledig en groeit een deel van de urntjes niet buiten de bruine kafjes uit.
Blaaszegge komt voor in de gematigde en koudere zone van het noordelijk halfrond. In Nederland is zij plaatselijk vrij algemeen in de pleistocene streken en het rivierengebied, maar zeldzaam in laagveenstreken, de binnenduinrand en Zuid-Limburg; in zeekleigebieden ontbreekt zij.
Blaaszegge groeit op zonnige tot half beschaduwde, ’s winters onder water staande en ’s zomers meestal droogvallende plaatsen op matig voedsel- en basenrijke, zwak tot matig zure, humeuze bodems, vooral op zand en leem, maar zelden op zware klei of puur veen. Ze verdraagt weinig zout en ontbreekt in brakwaterveengebieden. Het meest komt ze voor in afgesneden armen van beken en kleine rivieren, en in niet te voedselarme poeltjes en laagten aan de rand van lemige heiden. De standplaats van Blaaszegge wordt gekenmerkt door gelaagdheid in watertype: de ondergrond bevat voedselrijk water afkomstig van een beek of verrijkt door een leemlaag, waarop regenwater stagneert dat zich niet volledig met het grondwater mengt. Vaak komt Blaaszegge samen voor met Moeraswalstro (Galium palustre), Holpijp (Equisetum fluviatile), Grote kattestaart (Lythrum salicaria), Wateraardbei (Potentilla palustris), Gele lis (Iris pseudacorus), Egelboterbloem (Ranunculus flammula), Moerasstruisgras (Agrostis canina), Pinksterbloem (Cardamine palustris) en Gewoon puntmos (Calliergonella cuspidata). In een relatief voedselrijk milieu, binnen het overstromingsbereik van beken die voornamelijk door regenwater worden gevoed, vormt zij gemengde vegetaties met Scherpe zegge. Waar deze soort optimaal gedijt, is er voor Blaaszegge vaak weinig of geen plaats. Zeggemoerassen met Blaaszegge blijven in stand door maaien; ook in licht beweid terrein kunnen dergelijke vegetaties pleksgewijs voorkomen. De plant kan echter ook goed standhouden in niet te donkere, natte bossen, en vooral in moerasstruweel van Grauwe wilg (Salix cinerea), waar zij vaak bloeiend en vruchtzettend te vinden is. Ze komt pleksgewijs voor aan waterkanten in het cultuurlandschap, bijvoorbeeld langs bermsloten.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Blaaszegge komt voor in natte graslanden, ruigten en diverse types moerassen, met nogal uiteenlopende kenmerken en vegetatiesamenstelling. De gemeenschappelijke milieukenmerken lijken vooral de mineralen- of basenrijkdom te zijn, die vaak te danken is aan kwel. Blaaszegge mijdt, in tegenstelling tot snavelzegge, (licht) brakke milieus niet. Blaaszegge komt het meest voor op zandbodems, waar de kwel enigszins de voedselarmoede van dat bodemtype compenseert. Op meer voedselrijke bodems (klei bijvoorbeeld) is kwel wellicht minder noodzakelijk. Blaaszegge is tamelijk gevoelig voor begrazing en in iets mindere mate voor maaien. De plant kan tijdelijk domineren op plaatsen waar het beheer achterwege blijft.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.