In grote delen van West-, Midden- en Oost-Europa is speenkruid zeer algemeen. In het noorden komt het voor van de Britse Eilanden tot Centraal-Scandinavië en Zuid-Finland. Verder komt de soort voor in Klein-Azië, de Kaukasus en Noord- Afrika. In Wallonië is het een algemene soort, behalve in de Ardennen.
In Vlaanderen is speenkruid globaal uiterst algemeen. De soort is echter veel minder algemeen in de Polders, grote delen van de Kempen en, in mindere mate, in de Duinen (waar ze niet zeldzaam is in ruderale duinen). Er werd plaatselijk een lichte achteruitgang buiten de klassieke standplaatsen in loofbos vastgesteld. Dat kan te maken hebben met de algehele achteruitgang van lijnvormige landschapselementen, want niet op alle groeiplaatsen houdt speenkruid na verdwijning van de ha-gen en houtkanten onbeperkt stand.
In Vlaanderen kunnen twee ondersoorten worden onderscheiden: enerzijds de diploïde, bijna steeds vruchten producerende subsp. ficaria (zonder knolletjes in de bladoksels), anderzijds de tetraploïde, zelden vruchten producerende subsp. bulbifer (met knolletjes in de bladoksels). Speenkruid groeit bij voorkeur in de schaduw van loofbossen op vochtige tot natte, voedselrijke, zwak zure tot zwak basische, lemige tot licht kleiige bodems met weinig of geen accumulatie van ruw strooisel. Als voorjaarsplant bij uitstek kan speenkruid in enorme bloemtapijten voorkomen. De soort groeit zowel in rivier- en beekbegeleidend bos als in plateauen hellingbossen, voor zover deze laatste niet te voedselarm of te droog zijn. Overspoeling verdraagt speenkruid goed. Stagnerend water daarentegen wordt in het algemeen gemeden. In bronbossen, waar het water van nature zuurstofrijk is, kan speenkruid ook op erg natte plekken voorkomen. De soort houdt van ruderaal bos, al dan niet ingeplant met populier. Buiten het bos groeit speenkruid ook veel langs hagen en houtkanten, in ruigere vegetaties van wegbermen en op de oeverwallen of langs de aanspoelselruigtes van allerlei waterlopen. Men vindt de soort daarenboven wel eens in natte weiden en zelfs in hooilanden. De okselknolletjes worden gemakkelijk via grondverzet door de mens verspreid en kunnen op die manier nieuwe terreinen koloniseren, zoals tuinen en parken. Door hun drijvend vermogen kunnen ze ook via het water meegevoerd worden. Bij vruchtvormende populaties kunnen de deelvruchtjes, die voorzien zijn van een mierenbroodje, door mieren worden verspreid. Watertransport vormt een alternatieve verspreidingswijze.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.