De Akkermelkdistel is een middelhoge, glanzend donkergroene zomer- en herfstbloeier met een kruipende wortelstok. De fijn geribde stengel is naar boven toe gewoonlijk met gelige klierharen bezet. Kenmerkend is de bladvoet: de twee min of meer afgeronde oortjes leggen zich vrijwel vlak tegen de stengel, die als het ware uit een beursje te voorschijn komt. De zeer grote hoofdjes vallen op door de hooggele kleur van de lintbloemen. De Akkermelkdistel is tegenwoordig een kosmopoliet van de gematigde streken, maar komt vooral voor in in aanspoelselgordels, langs rivieren, plassen, zeearmen en aan de rand van strandvlakten.
Van oorsprong een Eurosiberische soort is akkermelkdistel vandaag als lastig onkruid ingeburgerd in de gematigde klimaatgebieden van de wereld, onder andere in Noord- en Zuidflora Amerika, Zuid-Afrika en Australië. In Europa ontbreekt de soort alleen in een aantal randgebieden in het noorden (deel van Scandinavië en Noord-Rusland), het zuiden (de zuidelijke helft van Spanje, Zuid-Italië, Griekenland) en het zuidoosten (deel van Rusland). In België is akkermelkdistel tamelijk gelijkmatig verspreid over het hele grondgebied, maar in Wallonië is er toch een duidelijk geringer aantal vindplaatsen in de Hoge Ardennen.
Akkermelkdistel is in Vlaanderen zeer algemeen. Belangrijke regio's met een geringere aanwezigheid zijn de Kempen en Zandig Vlaanderen, wat kan toegeschreven worden aan de lichtere bodems. Dat patroon is vooral goed zichtbaar wanneer alleen de bezette uurhokken van de eerste karteerperiode in rekening worden gebracht. Nadien, tijdens de tweede karteerperiode, zijn veel lege gebieden ingevuld geraakt. Het is onzeker waaraan die uitbreiding te danken is. Dikwijls betreft het geïsoleerde kilometerhokken, wat wijst op relatief lage densiteiten. Het ligt daarom voor de hand de ‘toename’ vooral te verklaren door een meer intensieve prospectie tijdens de tweede karteringsperiode. Of misschien ook de moderne agrarische bedrijfsvoering (resulterend in lokaal structuurbederf of bodemverdichting) een rol heeft gespeeld, is onduidelijk. Zodra de grond iets lemiger wordt, neemt de dichtheid aan vindplaatsen toe. De hoogste densiteit bereikt de soort in de Polders.
De Akkermelkdistel is een middelhoge tot hoge, glanzend donkergroene, soms lichter groene, overblijvende zomer- en herfstbloeier met een kruipende wortelstok, waaraan lange uitlopers ontspringen. De fijn geribde stengel is alleen in de bloeiwijze vertakt en is naar boven toe gewoonlijk met gelige klierharen bezet. De stengelbladeren zijn langwerpig tot lancetvormig in omtrek en veervormig gelobd tot gedeeld met meestal iets terugwijzende zijslippen. Kenmerkend is de bladvoet: de twee min of meer afgeronde oortjes leggen zich vrijwel vlak tegen de stengel, die als het ware uit een beursje te voorschijn komt. De hoofdjes behoren tot de grootste onder de Paardenbloemachtigen en kunnen tot vijf centimeter in middellijn worden. Ze vallen op door de hooggele kleur van de lintbloemen; slechts bij uitzondering zijn deze licht van tint, zoals bij andere inheemse Melkdistels regel is. Omwindsels en hoofdjesstelen zijn in de regel met gelige klierharen bezet; het aantal van deze klierharen wisselt nogal. De ruim drie millimeter lange nootjes vertonen smalle lengteribben, met haaks hierop talrijke dicht opeenstaande dwarsrichels, die zowel over de ribben als over de ertussen gelegen banen lopen (een verschil met Moerasmelkdistel). De Akkermelkdistel is tegenwoordig een kosmopoliet van de gematigde streken. In vrijwel heel Nederland komt zij algemeen voor. De soort is vormenrijk, maar een bevredigende onderverdeling in ondersoorten en/of variëteiten is (nog) niet gevonden. In Nederland kan onderscheid worden gemaakt tussen een vorm die aan de zeereep gebonden is, en één die op allerlei standplaatsen voorkomt. Weliswaar is het onderscheid in uiterlijk tussen deze twee vormen niet erg scherp, maar proefondervindelijk is vastgesteld dat planten uit de zeereep niet in andere biotopen kunnen groeien, en omgekeerd. In de vrij zeldzame gevallen dat beide vormen naast elkaar voorkomen, blijken ze vrijelijk met elkaar te kunnen kruisen. De gewone Akkermelkdistel (Sonchus arvensis var. arvensis) die buiten de zeereep voorkomt, heeft liervormige bladeren met een meestal helmvormige (afgerond-driehoekige) eindlob, die vaak ongeveer de helft van het blad inneemt; de grootste bladbreedte ligt veelal ter hoogte van de voet van deze eindlob. De Zeemelkdistel (Sonchus arvensis var. maritimus) heeft onregelmatig ingesneden, meestal diep geveerde bladeren met een smal driehoekige eindlob en relatief lange en smalle, sikkelvormig gekromde zijslippen; soms zijn de bladeren ondiep ingesneden maar dan zijn ze tevens erg smal (lijnlancetvormig). Ze verschillen van var. arvensis doordat ze een wasachtig bladoppervlak hebben en spekachtig aanvoelen; tevens zijn ze sterker gekroesd en stekeliger.
De gewone Akkermelkdistel (var. arvensis) komt in een brede scala van biotopen voor. Haar meest natuurlijke standplaats is te vinden in oeverruigten, vooral in aanspoelselgordels, langs rivieren, plassen, zeearmen en aan de rand van strandvlakten. Hier komt zij zowel in zoet als in brak milieu voor; zij kan op ziltere bodem groeien dan Moerasmelkdistel. In tegenstelling tot deze verwant groeit zij meestal op minerale bodem en weinig op veen. Planten waarmee zij in oeverruigten vaak samen optreedt, zijn Riet (Phragmites australis), Haagwinde (Calystegia sepium), Moerasandoorn (Stachys palustris), Gewone smeerwortel (Symphytum officinale), Grote brandnetel (Urtica dioica), Kleefkruid (Galium aparine), Tuinasperge (Asparagus officinalis subsp. officinalis) en niet te vergeten Akkerdistel, een familielid waarmee zij een opmerkelijke oecologische overeenkomst vertoont. In brak milieu groeit zij tevens in gezelschap van Strandkweek (Elymus athericus), Krulzuring (Rumex crispus), Reukeloze kamille en Spiesmelde (Atriplex prostrata), en plaatselijk ook samen met Heemst (Althaea officinalis). Naarmate een terrein door zouter water overspoeld wordt, trekt Akkermelkdistel zich in hoger gelegen en dus minder vaak overspoelde zones terug, wat aan riviermondingen is waar te nemen als men deze in de richting van de zee volgt. Vlak bij zee gedijt de plant dan soms nog op zandige bodem te midden van vloedmerk dat blijft hangen tussen Duindoorns (Hippophae rhamnoides), die zelf door het zeewater gedood zijn.
Verder groeit Akkermelkdistel op allerlei voedselrijke dan wel sterk bemeste, vaak sterk verstoorde plaatsen op vochthoudende tot vrij vochtige, zwak zure tot basische grond, vooral op zand en klei; ook veel tussen basaltkeien van beschoeiingen. Regelmatig is zij te vinden in bermen, op dijkhellingen, aan slootkanten en op wanden van terreininsnijdingen, ook wel - evenals Gewone en Gekroesde melkdistel aan stoepranden langs muren. Maar het bekendst is zij als akkerplant. Onder de overblijvende akkeronkruiden is zij een van de hardnekkigste, vooral in hakvruchtakkers. Ook in granen kan zij lastig zijn en is zij, doordat zij betrekkelijk laat in het seizoen tot wasdom komt, moeilijk te bestrijden. De tegenwoordige overbemesting met de bijbehorende bodemverslemping begunstigen Akkermelkdistel duidelijk; het is trouwens opmerkelijk hoeveel oeverruigteplanten zich bij de tegenwoordig gangbare landbouwmethoden als taaie akkerbewoners ontpoppen, bijvoorbeeld de reeds genoemde Haagwinde, Moerasandoorn en Akkerdistel. Kieming vindt vermoedelijk vooral plaats op pas ontgonnen terrein. Zo verscheen Akkermelkdistel in de IJsselmeerpolders al kort na de drooglegging op vrij grote schaal, evenals Klein hoefblad en Akkerdistel. Ook in jonge ontginningsakkers treedt zij spoedig op. Over het algemeen lijkt Akkermelkdistel echter vooral door middel van uitloperfragmenten te worden verspreid, wat door de grootscheepse mechanisatie van de landbouw vergemakkelijkt wordt.
Gemeenschappelijk aan de verschillende standplaatsen van Sonchus arvensis var. arvensis is dat de plant op (van nature of door bemesting) voedselrijke grond groeit en dat de bodem dikwijls omgewerkt of omgewoeld wordt. Akkermelkdistel slaat voedselreserves op in verdikte wortels. Wordt het wortelstelsel in de lente of de voorzomer bij bodembewerking (of door watergeweld) beschadigd, dan kunnen zulke verdikte wortels als ze zijn losgeraakt, vrij snel tot nieuwe planten uitgroeien. Hierin komen ze overeen met fragmenten van wortels van Akkerdistel en van wortelstokken van Klein hoefblad, de twee andere geduchte wortelonkruiden uit de Composietenfamilie. Daarentegen is de Zeemelkdistel (var. maritimus) aangepast aan veel voedselarmere omstandigheden. Deze variëteit maakt weinig verdikte wortels, maar vormt wel een uitgebreid stelsel van dunne wortels, waarmee Zij een naar verhouding omvangrijker stuk grond doorwortelt dan var. arvensis. De beschikbare hoeveelheid voedingsstoffen in de buitenste duinen, waar de Zeemelkdistel thuishoort, is echter zo beperkt dat de plant enige jaren nodig heeft voordat zij tot bloei kan komen en dan nog, vergeleken met de gewone Akkermelkdistel, tamelijk laag en schriel blijft. Zij groeit voornamelijk aan de lijzijde van de zeereep, ook dikwijls op lage duintjes op strandvlakten, en komt samen voor met Helm (Ammophila arenaria), Duinzwenkgras (Festuca rubra subsp. arenaria), Scheve hoornbloem (Cerastium diffusum), Schermhavikskruid en lokaal ook met zeldzamere soorten zoals Blauwe zeedistel (Eryngium maritimum), Zeewinde (Calystegia soldanella) en Zandteunisbloem (Oenothera parviflora var. ammophila). Op de vloedmerkgordel aan de duinvoet langs het strand is Zeemelkdistel niet of nauwelijks te vinden. Langs de Noordzeekust is deze variëteit vrij algemeen; in het Deltagebied komt zij ook iets verder landinwaarts voor, maar wordt oostwaarts vrij snel geheel door de gewone variëteit van Akkermelkdistel vervangen. Verder staat zij in de Lauwersmeerpolder, vroeger ook hier en daar aan de Zuiderzee.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Akkermelkdistel is een soort van (zeer) voedselrijke, bij voorkeur natte tot vochtige milieus, zoals hakvruchtakkers en akkerranden, aanspoelselgordels, en natte ruigten, waar ze frequent co-dominant is, samen met bijvoorbeeld haagwinde, riet en akkerdistel. De soort groeit bij voorkeur op lemige tot kleiige bodems. Langs de kust is ze zowel in zoete als licht brakke milieus te vinden.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.