Dit habitattype bevat in Vlaanderen twee bostypes. Een type op vrij zure voedselarme leembodem met zuurtolerante voorjaarsflora als Bosanemoon, Grote muur en Gele dovenetel en een type op minder zure iets voedselrijke bodem met soorten als Bosbingelkruid, Slanke sleutelbloem, Eenbes en Daslook. Deze bossen komen voor op valleibodems, depressies en zones grenzend aan rivier- en beekbegeleidende bossen, maar ook hellingbossen en plateaubossen met bodems met een hangwatertafel.
Een klassiek hooghoutbeheer, dat aan de voorwaarden van een duurzaam multifunctioneel bosbeheer voldoet, en dat rekening houdt met de natuurlijke karakteristieken en vereisten van het bostype, kan verenigbaar zijn met het behoud en de ontwikkeling van het habitattype. Specifieke beheermaatregelen omvatten o.a. zoom- en mantelbeheer, open-plekken-beheer, exotenbestrijding, vrijstellen van soorten die onderdrukt worden door een dicht beukenscherm en maximaal behoud van dikke bomen en dood hout. Lemige bodems zijn zeer gevoelig voor bodemverdichting, zodat de exploitatie hiermee rekening dient te houden.
Dit habitattype is lokaal in goede staat als het aan de criteria van de LSVI-tabellen voldoet. De LSVI-tabel voor dit Natura2000-habitat kan je terugvinden in dit rapport(opent nieuw venster) van het inbo.
Dit habitattype komt in aanmerking voor verschillende bosbeheervormen.
Een klassiek hooghoutbeheer, dat aan de voorwaarden van een duurzaam multifunctioneel bosbeheer voldoet, en dat rekening houdt met de natuurlijke karakteristieken en vereisten van het bostype, kan verenigbaar zijn met het behoud en de ontwikkeling van het habitattype. In een aantal specifieke situaties (rijke uitgangssituatie, kwetsbare zones, belangrijke potenties) is evenwel een aangepast beheer, dat zich volledig toespitst op de aanwezige specifieke natuurwaarden, wenselijk of zelfs noodzakelijk om kwalitatief duurzaam behoud en ontwikkeling te garanderen. Specifieke beheermaatregelen omvatten o.a. zoom- en mantelbeheer, open-plekken-beheer, exotenbestrijding, vrijstellen van soorten die onderdrukt worden door een dicht beukenscherm en maximaal behoud van dikke bomen en dood hout. Lemige bodems zijn zeer gevoelig voor bodemverdichting, zodat de exploitatie hiermee rekening dient te houden.
Andere mogelijke bosbeheervormen voor dit habitattype zijn nietsdoen-beheer, middelhout- of hakhoutbeheer. Dit type is omwille van zijn hoge gevoeligheid voor degradatie, weinig tot ongeschikt voor bosbegrazing (enkel seizoensbegrazing bij sterke verbraming, of zeer extensieve begrazing van zeer grote terreinen, waarbij ook open terrein mee is ingerasterd). Zones met een waardevolle voorjaarsflora of bronvegetaties worden best niet mee begraasd.
Recreatieplanning met zonering is noodzakelijk.
Herstel en ontwikkeling van dit bostype vereist het verminderen van de atmosferische depositie en luchtvervuiling en het instellen van bufferzones rondom het bos tegen het inspoelen van meststoffen. Herstel van een meer natuurlijk bostype is mogelijk door natuurlijke successie of actieve omvorming van exoten- en monotone dichte aanplantingen naar bossen met een meer natuurlijke structuur en samenstelling, met bijzondere aandacht voor dikke bomen en dood hout. Tevens zijn het herstel en de ontwikkeling van een voldoende grote, aaneengesloten bosoppervlakte wenselijk, door bosuitbreiding of verbinding van bestaande bossen.
Dit bostype omvat in Vlaanderen de typische subatlantische Eiken-Haagbeukenbossen zonder Wilde hyacint, ook wel de Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint genoemd. De vochttoestand kan sterk wisselen gedurende het jaar door de aanwezigheid van een stuwwatertafel of ondiepe grondwatertafel in natte gronden. Deze bossen komen voor op valleibodems, depressies en zones grenzend aan rivier- en beekbegeleidende bossen, maar ook hellingbossen en plateaubossen (cf. plateau van Caestert te Riemst) met bodems met een hangwatertafel.
De voedselrijkdom en zuurtegraad van de bodem is variabel. Twee subtypes worden onderscheiden:
1. Een vrij zuur wat armer type op zure leemgronden met een zuurtolerante voorjaarsflora zoals Witte klaverzuring, Bosgierstgras, Bosanemoon, Grote muur en Gele dovenetel.
2. Een neutraal iets voedselrijkere type met soorten als Bosbingelkruid, Slanke sleutelbloem, Eenbes en Daslook.
De boomlaag bestaat van nature uit Zomereik, of een menging van Zomereik, Wintereik, Es, Haagbeuk en Linde. Doorgaans zijn deze bossen periodiek te vochtig om onder natuurlijke omstandigheden Beuk als dominante boomsoort toe te laten. De huidige sterke dominantie van eik is evenwel vaak toe te schrijven aan het vroegere hak- en middelhoutbeheer.
Het habitattype 9160 moet in principe eng geïnterpreteerd worden. Bossen waar de bodem voldoende gedraineerd is om ook Beuk als dominante boom toe te laten, behoren in principe niet tot dit habitattype maar naargelang de zuurtegraad tot Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120) of Parelgras-Beukenbossen (9130). Bossen met veel Wilde hyacint worden tot het Eiken-Beukenbos met Wilde hyacint (9130) gerekend.
Dit bostype is dominant aanwezig in vrijwel alle middelgrote en grote voedselrijke loofboscomplexen in het oosten van Vlaanderen. Hierdoor is het van essentieel belang voor een aantal soorten die gebonden zijn aan deze grote boscomplexen of aan de habitatdiversiteit die hier mogelijk is (bv. mantels en interne bosranden). Ook voor het behoud van monumentale oude bomen en de daaraan gekoppelde fauna en flora is dit habitattype van groot belang. Een belangrijk deel van de monumentale bomen (omtrek groter dan 3 meter) in onze bossen bevindt zich in dit habitattype.
Dit habitattype is o.a. zeer belangrijk voor de vogelrichtlijnsoorten Middelste bonte en Zwarte specht en Wespendief, en verder ook voor een groot aantal vogels van structuurrijke loofbossen (o.a. Fluiter, Bonte vliegenvanger, Boomklever, Boomkruiper, Appelvink, Houtsnip, Bosuil). Oude, dode en kwijnende bomen met holtes zijn essentieel voor soorten als Boommarter, vleermuizen van de bijlage 2 en 4 (o.a. Rosse vleermuis), Vliegend hert (bijlage 2-soort) en voor behoud en ontwikkeling van een rijke gemeenschap van ongewervelde dieren (o.a. Boskrekel), mossen en fungi. Voldoende structuurrijkdom impliceert ook open plekken, mantels en zomen, met geassocieerde fauna en flora: lichtminnende plantensoorten, bloembezoekende insecten, Hazelworm, Kleine ijsvogelvlinder in mantels en open plekken met Kamperfoelie, enzovoort. Ook voor Vuursalamander is dit habitattype zeer belangrijk.
Dit bostype is zeldzaam in Vlaanderen. Het zwaartepunt van de verspreiding ligt in de leemstreek van Oost- Brabant en Limburg (Meerdaalwoud, Haspengouwse bossen, enz.). Ook elders in Vlaanderen is het type aan te treffen, vaak op de overgangszone naar alluviaal bos.
Momenteel is er van dit bostype 2400-3500 ha aanwezig in Vlaanderen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.