Muurhavikskruid is een middelhoge, plant die in de voorzomer bloeit. De stengel draagt zelden meer dan één blad of is zelfs bladloos. De eironde bladeren zijn zwak tot grof getand, vooral aan de voet, en de beharing varieert. In vergelijking met Dicht en Bochtig havikskruid heeft Muurhavikskruid een afgeronde tot afgeknotte of zwak hartvormige bladvoet, soms met een korte wigvormige overgang in de steel. De bloemen staan in een losse, brede tuil. De plant groeit meestal op matig beschaduwde, vrij droge, kalkrijke en stenige grond.
Als een gevolg van taxonomische problemen is het zeer moeilijk een juist beeld te schetsen van het areaal van muurhavikskruid. De groep 'muurhavikskruid', een omschrijving die in diverse flora’s wordt gehanteerd, komt voor over een groot deel van Europa en in het aansluitende deel van West-Azië. In Wallonië is muurhavikskruid vrijwel overal algemeen.
In Vlaanderen is muurhavikskruid een vrij zeldzame en achteruitgaande soort. In de Leemstreek is ze achteruitgegaan op de boslocaties. Vaak treft men ze alleen nog in eerder kleine aantallen aan. Dat heeft vooral te maken met het veranderde bosbeheer. Tijdens de eerste karteerperiode waren de effecten van het traditionele hak- en middelhoutbeheer nog voelbaar door de aanwezigheid van meer licht in het bos, wat grotere populaties opleverde. Nu is dat niet meer het geval. Ook het feit dat er nu doorgaans meer strooisel in het bos ligt dan vroeger, speelt in het nadeel van de plant. Ook op en rond muren gaat de soort achteruit omdat ze op gebouwen vaak actief bestreden wordt, maar ook door het gebruik van een andere mortelsamenstelling. Langs houtkanten en holle wegen heeft muurhavikskruid dan weer vaak te lijden van mestinspoeling.
Muurhavikskruid is een middelhoge, soms laagblijvende voorzomerbloeier waarvan de bladeren merendeels of allemaal in een rozet staan. De stengel draagt zelden meer dan één goed ontwikkeld blad en kan ook bladloos zijn. De bladeren zijn eirond en zwak of, vooral aan de voet, grof getand; de beharing wisselt. Kenmerkend ten opzichte van Dicht en Bochtig havikskruid is de bladvoet, die afgerond tot afgeknot of zwak hartvormig is, hoogstens met een zeer korte wigvormige overgang in de steel. De hoofdjes staan in een losse, meestal vrij korte en brede tuil.
Muurhavikskruid komt voor in het grootste deel van Europa en in West-Azië. In Nederland is het zeldzaam en gaat het sterk achteruit. Het meest komt het voor in Zuid-Limburg, waar het vroeger algemeen was, alsmede bij Winterswijk en in Twente; verder op de grens van heuvelgebieden en rivierdalen in Gelderland en Utrecht, aan de binnenduinrand bij 's-Gravenhage en Haarlem, en een paar verspreide plekken elders. Op enkele groeiplaatsen zou zijn voorkomen op aanvoer met graszaad kunnen teruggaan; deze verspreidingswijze is voor Muurhavikskruid en enige verwante soorten onder meer in Scandinavië vastgesteld.
Muurhavikskruid is meestal te vinden op matig beschaduwde plaatsen op vrij droge, niet of nauwelijks met strooisel bedekte, vaak lemige, kalkrijke en/of stenige grond. Waar het voorkomt, kan het sterk op de voorgrond treden en dan is het in de voorzomer dikwijls de opvallendste bloeier. Dit is vooral het geval in (natuurlijke of kunstmatige) terreininsnijdingen. Het mijdt dichte vegetaties en plekken met een gesloten grasmat; het staat vooral op steile kanten en langs paden, waar geen strooiselophoping plaatsvindt. In groten getale groeit het op beschaduwde loodrechte krijtwanden en langs de bovenrand daarvan, zoals die voorkomen in het Geuldal bij Valkenburg. In sommige kalkgroeven in Zuid-Limburg en bij Winterswijk is het eveneens talrijk aan te treffen. In holle wegen is het, zoals zoveel zeldzame planten, onder invloed van bemesting van aangrenzende landbouwgronden grotendeels verdwenen. Verder is de sterke achteruitgang van de plant voor een aanzienlijk deel toe te schrijven aan het staken van hakhoutcultuur: in de diepe schaduw van doorgeschoten hakhout vol Klimop (Hedera helix) houdt Muurhavikskruid het evenmin uit als andere halfschaduwplanten. In echt opgaand bos heeft het wat betere levenskansen, maar dan voornamelijk in lanen, zoals in sommige kasteelbossen aan de rand van rivierdalen. In Oost-Twente is het kenmerkend voor plekken waar oude leem- of kleilagen worden aangesneden; twee van de weinige resterende rijke groeiplaatsen liggen in de rand van een gemengd bosje in een spoorweginsnijding en in een slootberm langs een houtwal. Als muurbewoner staat Muurhavikskruid op soortgelijke plaatsen als Stengelomvattend havikskruid, met een voorkeur voor noord- of westwaarts gerichte muren. Tegenwoordig is het, in weerwil van zijn naam, niet vaak meer op deze standplaats aan te treffen; vroeger stond het onder meer op walmuren van enige steden, deels vrij ver van andere vindplaatsen verwijderd. Door het slopen van muren of door schoonmaakwoede zijn dergelijke groeiplaatsen verloren gegaan. Begeleiders zijn onder meer Bosaardbei (Fragaria vesca), Boskortsteel (Brachypodium sylvaticum), Grote keverorchis (Listera ovata), Muursla, Echte guldenroede, Bleke zegge (Carex pallescens), op enkele uitgelezen plekjes nog Prachtklokje (Campanula persicifolia) en Vingerzegge (Carex digitata).
Naast Muurhavikskruid werd een tijdlang Vroeg havikskruid (Hieracium praecox of H. glaucinum) voor ons land vermeld. Wat zo werd genoemd, blijkt echter niet goed van Muurhavikskruid onderscheidbaar.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
De havikskruiden vormen een uiterst ingewikkelde groep. Tussen de verschillende soorten bestaan overgangsvormen, wat een correcte determinatie bemoeilijkt. Het soortbegrip wisselt daarenboven nog al eens naargelang de flora. Wij hanteren LAMBINON et al. (2004). Muurhavikskruid houdt van matige schaduw, en groeit op matig droge tot matig natte, matig zure tot kalkrijke, eerder voedselarme gronden. De soort verkiest duidelijk lemige bodems of in ieder geval iets lemige zandbodems enerzijds en stenige of rotsige substraten anderzijds. Meestal groeit dit havikskruid op kale plekken zonder enige strooisellaag. De standplaatsen zijn divers. Dikwijls groeit de soort op muren (gebouwen, tuinmuren, keermuren) of aan de voet ervan, wat meteen verklaart waarom ze vaak waargenomen wordt in stedelijke gebieden. Vergelijkbaar zijn de groeiplaatsen op spoorwegterreinen en mijnsteenbergen. Daarnaast groeit de soort ook in bosranden, langs brede boswegen, op open plekken en langs oude houtkanten en hagen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.