Weegbreefonteinkruid is een tengere, sierlijke plant met vaak rossige tinten. Alle bladeren zijn doorschijnend en niet leerachtig, met een steel die korter is dan de bladschijf. Ondergedoken bladeren zijn lancetvormig met een gave rand en een stompe top, en hebben een 'middennet' van smalle mazen. Drijvende bladeren zijn eirond tot lancetvormig-eirond, breed bij de voet, met een afgerond-driehoekige top en een wigvormige voet. De bloei begint in de voorzomer, met slanke aren op niet-verdikte stelen. De plant groeit in water met een hoog carbonaatgehalte en lage voedselrijkdom, wat zeldzaam is.
Het disjuncte areaal van weegbreefonteinkruid valt helemaal binnen Europa. Beperkte deelarealen komen vooral in West-, Midden- en Zuid-Europa voor. Vlaanderen en aangrenzend Nederland en Noord-Frankrijk vormen een centraal gelegen deelareaaltje. In België is weegbreefonteinkruid momenteel alleen van Vlaanderen bekend. Vroeger was er ook een groeiplaats in Wallonië, maar die is sinds lang verdwenen (SAINTENOYSIMON 1999).
In Vlaanderen is weegbreefonteinkruid uiterst zeldzaam. Ten opzichte van de op herbariummateriaal en literatuur gebaseerde waarnemingen uit de negentiende en het eerste kwart van de twintigste eeuw is er een grote achteruitgang van het aantal groeiplaatsen. De soort verdween uit alle groeiplaatsen in de Duinen, op één vindplaats na, maar ook die is onstabiel en on-derhevig aan grote schommelingen (VANHECKE 1985, VANHECKE 1994). In vergelijking met de periode 1939-1971 is er weinig veranderd. De bestaande groeiplaatsen lijken veiliggesteld in reservaten en er zijn zelfs een paar nieuwe groeiplaatsen gevonden. Niettemin blijft de soort bedreigd omdat haar milieu uiterst kwetsbaar is: de vereiste hydrologische condities, in het bijzonder het voortbestaan van kwelstromen en de chemische en fysische kwaliteiten ervan, zijn zeer moeilijk onder controle te houden.
Weegbreefonteinkruid of Doorschijnend fonteinkruid is een vrij tengere en sierlijke, vaak rossig getinte, breedbladige Fonteinkruidsoort. Naast Duizendknoopfonteinkruid is het de enige soort die vaak met volledig ontwikkelde onderwaterbladeren overwintert. De wortelstok is vertakt; de stengels zijn onvertakt en zelden meer dan een halve meter lang. Alle bladeren, ook de drijvende, zijn in de regel doorschijnend en niet leerachtig en hebben een steel die korter is dan de bladschijf. De ondergedoken bladeren zijn lancetvormig met een geleidelijk versmalde voet, een geheel gave, niet gekroesde rand en een vrij stompe top; langs de middennerf is een min of meer duidelijk 'middennet' van lange, smalle mazen waarneembaar. De drijvende bladeren, die dicht en vaak rozetachtig bijeen staan, hebben enigszins de vorm van een blad van Grote weegbree (Plantago major) of een taartschepje: eirond tot lancetvormig-eirond, in elk geval nabij de voet het breedst, met afgerond-driehoekige top en kort wigvormige, afgeknotte of iets hartvormige voet. Deze bladvorm wordt ook wel als 'spadevormig' betiteld. De bloei begint al in de voorzomer. De aren hebben slanke, niet verdikte stelen. De nootjes zijn kleiner dan bij de overige inheemse Fonteinkruiden. De aan de wortelstok gevormde winterknoppen zijn klein en weinig talrijk.
Weegbreefonteinkruid komt voor in het Middellandse-Zeegebied en in West- en Midden-Europa. In Nederland behoort het tot de zeldzaamste Fonteinkruiden. Lange tijd gold het als een soort die na een paar vondsten in de eerste helft van de 19de eeuw uit ons land verdwenen was. Achteraf is gebleken dat over Weegbreefonteinkruid ten onrechte de doem van het uitgestorven-zijn was komen te liggen. Nadat het 1978 op Texel was herkend, brak eindelijk de ban: het bleek dat de plant in de tussentijd op een zestal plaatsen (waaronder twee op Texel) was verzameld maar met andere soorten was verwisseld. Tegenwoordig is het alleen bekend uit de duinen van Texel, Voorne en Schouwen. Vroeger is het ook aangetroffen op Zuid- en Noord-Beverland, bij Katwijk en bij Nijmegem. In omringende landen is Weegbreefonteinkruid eveneens een grote zeldzaamheid. In België is thans nog één vindplaats in de duinstreek (met de treffende naam De Fonteintjes!) en één verder landinwaarts bekend. In Duitsland geldt het als uiterst bedreigd; in Westfalen werd het echter in 1986 zowel op een nieuwe als op een oude, verloren gewaande groeiplaats aangetroffen, in beide gevallen in een pas gegraven vijver.
Weegbreefonteinkruid is gebonden aan de tegenwoordig zelden meer voorkomende combinatie van een hoog carbonaatgehalte en een geringe voedselrijkdom van het water. Speciaal is het zeer gevoelig voor fosfaat en ammoniak in het water; het laatste werkt ronduit als vergif. Een betrekkelijk hoog nitraatgehalte van het water schaadt de plant echter niet. Weegbreefonteinkruid blijkt zich voort te beperken tot plekken die onder invloed staan van koel, kalkrijk kwel- of diep grondwater. Dit heeft vermoedelijk twee functies: enerzijds het bewerkstelligen van een gelijkmatige watertemperatuur, wat voor een groen overwinterende soort van vitaal belang is, en anderzijds het neerslaan van fosfaat uit het water. Weegbreefonteinkruid komt bij ons alleen in stilstaand, ondiep water voor, elders ook in dieper en/ of rustig stromend water; algemeen geld het echter als uiterst gevoelig voor waterverontreiniging. Droogvallen verdraagt het beter dan de meeste andere Fonteinkruiden, een punt van overeenkomst met Duizendknoopfonteinkruid. De nu bestaande Nederlandse groeiplaatsen betreffen meertjes in natte duinvalleien en gegraven plasjes in de duinen. Daarbij blijkt Weegbreefonteinkruid behalve in zoet ook in matig brak water te kunnen optreden. Enkele oudere vondsten wijzen ook in deze richting: in Zeeland is de plant op een paar plaatsen in inlagen achter de Oosterschelde- en de Grevelingendijk gevonden. Grondig en volhardend speurwerk in inlagen zal wellicht nog onbekende groeiplaatsen aan het licht brengen. Planten waarmee deze soort in onze streken samen optreedt, zijn onder meer Veenwortel (Polugonum amphibium), Puntkroos (Lemna trisulca), Zilte waterranonkel (Ranunculus baudotii), Stijve moerasweegbree (Echinodorus rannunculoides), Waterpunge (Samolus valerandi) en diverse kranswieren van het geslacht Chara. Behalve in open water staat Weegbreefonteinkruid ook in ijle oevervegetaties, bijvoorbeeld tussen Riet (Phragmites australis), Waterzuring (Rumex hydrolapathum), Holpijp (Equisetum fluviatile), Gewone waterbies (Eleocharis palustris), Grote waterweegbree (Alisma plantago-aquatica), Watermunt (Mentha aquatica) en Ruwe bies (Scirpus lacustris subsp. Tabernaemontani).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Weegbreefonteinkruid heeft een zeer specifieke ecologische range, waardoor de soort alleen in enkele bijzondere, zeer zeldzame biotooptypes voorkomt. De soort groeit in kalkrijke, carbonaatrijke, harde, neutrale tot alkalische, ondiepe, zeer heldere, voedselarme, zeer fosfaat- en ammoniumarme, stilstaande tot vrij snelstromende, ‘koude’ wateren. Ze is zowel op zand als op leem te vinden. Weegbreefonteinkruid verdraagt sterke beschaduwing en kan daarom lang overleven in met riet dichtgroeiende moerassen. De soort kan ook tijdelijke droogteperiodes doorstaan. Ze groeit in niet-verontreinigde kwelplassen in de duinen en in bronzones, in sloten en beken in kalkmoerassen in het binnenland. Weegbreefonteinkruid vormt vaak zeer soortenarme vegetaties. Ze echterherbergen vaak ook bijzondere zoetwaterroodwieren en kranswieren.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.