Heischrale graslanden zijn vegetaties op arme, meestal zure bodems, waarin grassen of lokaal ook grasachtigen (zeggen, russen) domineren, maar kruiden en dwergstruiken eveneens talrijk in aanwezig zijn. Vaak zijn ze ontstaan uit het maaien, betreden, beweiden, plaggen, afbranden of storen van heidevegetaties. In vergelijking met heidevegetaties zijn ze soortenrijker en zijn de dwergstruiken niet dominant. Er komen zowel droge als natte vormen voor. In Vlaanderen is dat trouwens de belangrijkste differentiërende milieuparameter. In een internationale context spelen hoogteligging en fytogeografische elementen een belangrijke rol in de differentiatie.
Van Landuyt et al. (1999) schatten de oppervlakte aan heischraal grasland niet in, omdat dit graslandtype verspreid is over de eenheden Hn (droog) en Hmo (vochtig). Hm wordt geschat met zijn drie varianten, waarvan Hmo niet apart onderscheiden wordt. Hn wordt helemaal niet geschat. De Associatie van Liggend walstro en Schapegras is met opnamen gedocumenteerd van : • Limburg : de koolmijnterril André Dumont te Waterschei-Genk, wegberm in de Zavelvennestraat te Hasselt, Zutendaal • Antwerpen : wegberm in de Elzenstraat te Turnhout, wegberm Zondereikse dijk Turnhout, het Looi Turnhout, wegberm Arendonk, Wuustwezel-Loenhout, wegberm Sparrendreef Oud-Turnhout, Essen • West-Vlaanderen : de Gulke Putten te Wingene, de Schobbejakshoogte te Sint-Kruis (Brugge), wegberm Rijkevelde te Sijsele, het Vloethemveld te Zedelgem-Snellegem-Aartrijke, het militair domein van Houthulst, wegbermen in het Bulskampveld-Lippensgoed te Beernem, Zevenkerke te Sint-Andries-Brugge, Beisbroek Sint-Andries Brugge, wegel in het domein Sint-Anna-ter-Woestijne te Sint-Andries, de Diksmuidse heirweg te Sint-Andries-Brugge (Pereboomveld) en te Zedelgem, de bermen van de snelweg Brugge-Oostende te Sint-Andries-Brugge, Doornstraat Sint-Andries-Brugge, wegberm te Loppem nabij de put van Zevenkerke, bos van de Maere te Aartrijke, grasberm langs betonbaan van Cauwes naar de Lac van Loppem, dreef tussen de Sparrendreef en de Torhoutse steenweg te Loppem, de Schuddebeurze te Westende-Middelkerke, Gistelstraat Westende, Steenstraat Westende, Beernem Torenweg, wegberm Maleveld Sint-Kruis-Brugge, berm van de Brieversweg te Sint-Kruis, Zedelgem-Veldegem • Oost-Vlaanderen : het Speelbos te Wetteren, RTT-domein Liedekerkebos, De Stropers te Stekene en Nato-vliegveld te Drongengoed tussen Knesselare en Ursel. Verder is uit soortenlijsten ook af te leiden dat de associatie voorkomt op de Oudenberg te Geraardsbergen. • Brabant: heide te Aarschot, Rillaer, Holsbeek-Sint-Pieters-Rode, arboretum Tervuren, Verrewinkel Ukkel De Associatie van Liggende vleugeltjesbloem en Heidekartelblad is met opnamen gedocumenteerd van : • Limburg : de Staatsbossen van Ravels (inops), de Stukken van Rubens in de Zwarte Beek te Beringen-Koersel (gentianetosum), de Maten te Genk (inops en gentianetosum), Augustijnvijvers Genk (gentianetosum), een pad ten W van het Nieuwenhovenbos te Dilsen-Lanklaer-Kruisven (gentianetosum), Provinciaal domein Nieuwenhoven te Sint-Truiden (gentianetosum), Mielenbos Sint-Truiden (gentianetosum), Galgenbos Sint-Truiden (gentianetosum), Meeuwen-Gruitrode (gentianetosum), wegberm Bullenstraat Meeuwen-Gruitrode, wegberm te Overpelt tussen Merel- en Lijsterstraat (inops), het Hageven te Neerpelt (gentianetosum), Zonhoven Bokrijk (inops), wegberm Kauwbosstraat te Zonhoven (inops), Wijvenheide Zonhoven (inops), Maaseik-Neeroeteren (inops), Houterenberg heidepad bij oude schaapskooi Tessenderlo (gentianetosum), holle weg in de heide Rodenberg Tessenderlo, Opgrimbie ten zuiden van Daalgrimbie (gentianetosum), Lutselestraat Dorpsbeemden Diepenbeek (inops), Maasmechelen (gentianetosum). • Antwerpen : de Grote Klotteraard te Turnhout (gentianetosum en inops), het Zwart Water te Turnhout (gentianetosum en inops), de Liereman te Oud-Turnhout (inops), Essen (gentianetosum), wegberm van de Elzenstraat te Turnhout (gentianetosum), wegberm van de de Watertappingsstraat te Turnhout (inops), Beveren-Doel (inops en gentianetosum), Berendrecht-Lillo-Zandvliet (inops), De Zegge te Geel (gentianetosum), Kalmthoutse heide (inops en gentianetosum), witte Hoevense hei te Kalmthout (gentianetosum), het Groot schietveld te Brecht en Wuustwezel (inops), de Schaaf-hooilanden in de Kindernouw-Visbeekvallei te Lille-Wechelderzande (gentianetosum), Westmeerbeek (gentianetosum), Oelegem (gentianetosum), Reties Goor (inops), westwaarts van de Zandstraat te Essen (gentianetosum) • West-Vlaanderen : de Gulke Putten te Wingene (inops en gentianetosum), het Vloethemveld te Zedelgem-Aartrijke-Snellegem (inops en ericetosum cinereae), het militair domein te Houthulst (inops), Zevenkerke Sint-Andries-Brugge (inops), Rode dopheireservaat Sint-Andries Brugge, Pottebezemhoek Torhout (inops), Groenhove te Torhout (inops), het Polygoonbos te Zonnebeke (inops), de Veldbosdreef in Zandvoordebos te Zonnebeke (inops), de Vierlingen te Hollebeke-Ieper (inops), Bos van De Maere Zedelgem-Aartrijke (ericetosum cinereae) • Brabant : Begijnendijk-Betekom (inops en gentianetosum), Aarschot (gentianetosum), Holsbeek-Sint-Pieters-Rode, heide te Halle (inops en gentianetosum), Ukkel (inops), het Eikenhof te Kortenberg (inops), Rotselaar Wezemaal (inops) • Oost-Vlaanderen : Natovliegveld Knesselare-Ursel (inops), Maldegem (inops), heide te Destelbergen (inops) De Associatie van Betonie en Gevinde kortsteel is met opnamen beschreven van : • Limburg : de Tiendeberg, de Plattenberg en Meerland te Kanne-Riemst. In gedegradeerde (verruigde, geëutrofieerde) vorm komen ook in enkele Voerense wegbermen nog heischraal graslandrelicten met kalksoorten, Betonie, … voor. De rompgemeenschappen kennen globaal dezelfde verspreiding als de associaties, waarbij rompgemeenschappen met overgangen naar de Arrhenatheretea wellicht frequenter zijn in Oost- en West-Vlaanderen dan in de Kempen en rompgemeenschappen met Bochtige smele omgekeerd. Brabant neemt zowat een intermediaire positie in.
De meeste bodems onder heischraal grasland zijn lemige zandgronden of uitgeloogde zandleemgronden (Gulke Putten, Vloethemveld, Drongengoed, Visbeek, Eikenhof …), maar er worden vertegenwoordigers aangetroffen op zowel zand, lemig zand, zandleem, leem als veen. Vertegenwoordigers op het allervoedselarmste zand zijn doorgaans soortenarmer of neigen naar de Klasse der droge graslanden op zand (Schobbejakshoogte, veel Kempische vertegenwoordigers). In de streek ten zuiden van Brugge, waar de meeste opnames gemaakt werden, zijn de lemige zandbodems meestal tertiair van oorsprong, terwijl de puur zandige kwartair (gefixeerd stuifzand) zijn. Rode dophei is daar opvallend gelinkt aan de tertiaire lemig zand-locaties. De meeste bodems vertonen een klassiek podzolprofiel of een postpodzolprofiel, maar ook profielloze bodems komen voor (relatief recent gestabiliseerde stuifzanden bijvoorbeeld). De podzolbodems zijn vermoedelijk vooral ontstaan onder een voormalige heidevegetatie en niet onder heischraal grasland, dat podzolisatie niet bevordert of mogelijks zelfs afremt. De Oudenberg te Geraardsbergen is een tertiaire getuigeheuvel met dagzomend Diestiaan. De bodem bestaat uit ijzerzandsteenhoudend sterk uitgeloogd zand, lichtjes aangerijkt met materiaal uit de plaatselijk uitgegraven, brongevoede vijver. De bodems van de vertegenwoordigers met Klokjesgentiaan hebben een 15-20 cm dikke zeer humeuze, venige A1-horizont, boven een grijze A2 en een humeuze B. De bodems van de heischrale graslanden van de Sint-Pietersberg zijn oppervlakkig ontkalkt. De recentste, eolische leemlaag is meestal afgespoeld, waardoor de onderliggende Maasgrindkappen, Maastrichtiaan-krijtlagen of Tongeriaanzand dagzomen. In de Voerstreek komt een analoge geologie en bodemvorming voor. De pleistocene leem is meestal afgespoeld en de krijtlagen zijn min of meer opgelost, waardoor een zogenaamd ‘vuursteeneluvium’ achterblijft. pH De bodem-pH bij de Associatie van Liggend walstro en Schapegras varieert van 4,3-6,0 (metingen Sparrendreef Oud-Turnhout, Schobbejakshoogte Sint-Kruis, Vloethemveld Zedelgem, Bulskampveld Beernem, Zavelvennestraat Hasselt, Geheulse dijk Merksplas). Dit is een bereik van sterk tot matig zuur. De bodem-pH bij de Associatie van Liggende vleugeltjesbloem en Heidekartelblad varieert van 4 tot 6,4 (metingen van De Zegge te Geel, Reties Goor, Elzenstraat Turnhout, Staatsbossen Ravels, Drongengoed Ursel-Maldegem, Vloethemveld Zedelgem, Visbeekvallei Lille-Wechelderzande). Dit is eveneens een bereik van sterk tot matig zuur. De bodem-pH bij de Associatie van Betonie en Gevinde kortsteel varieert van 4,5-7,5 (metingen Sint-Pietersberg). Dit is een bereik van matig zuur over neutraal tot net niet basisch.
Grondwaterstand Bij droog heischraal grasland bevindt de grondwatertafel zich buiten het bereik van de vegetatie. Onder vochtig heischraal grasland kan de grondwatertafel nog steeds tot 1,5 à 2,5 m onder het maaiveld wegzakken. Bij de natste vertegenwoordigers staat het water in de winter tot of zelfs boven het maaiveld en zakt het in de zomer niet dieper dan 1,5 m onder het maaiveld. Geregeld worden ook stuwwatertafels gemeld, wanneer ondiepe kleilenzen voorkomen. Helling De meeste heischrale graslanden op lemig zand bevinden zich op vlak substraat. De heischrale graslanden van de Tiendeberg daarentegen komen voor op hellingen van 25-60°.
Heischraal grasland is vermoedelijk reeds ontstaan op kleine schaal in het neolithicum met de allereerste ontbossingsfases. Op grote schaal moeten we het in de middeleeuwen situeren, met wellicht een climax in de late middeleeuwen, met een zeer uitgesproken ontbossing in Vlaanderen. Stieperaere (1965) noemt heischraal grasland ‘Ersatzgesellschaften’ voor het Quercion roboris-sessiliflorae’. De sterkste afname is gelinkt aan de intrede van bemesting, waarop zowel biotoopomzetting naar bos als naar intensief beheerd grasland volgde. Het ontstaan van heischraal grasland is nauw gelinkt aan dat van heide. Heischraal grasland komt meestal voor op de net iets intensiever beïnvloede standplaatsen: betreden padranden, gemaaide heide, afgebrande heide, brandgangen in de heide etc. Hierdoor krijgen grassen het overwicht op dwergstruiken. Daarnaast profiteren een hele reeks kruiden van de minder hoge vegetatie om ook een plaatsje te veroveren. In dit schema ontstaat heide dus uit bos en heischraal grasland uit heide. In enkele gevallen wordt door Stieperaere (1965) geargumenteerd dat heischraal grasland wellicht ook rechtstreeks uit bos kan ontstaan. Het ontstaan van de heischrale graslanden is op weinig plaatsen zo goed gedocumenteerd als in het Vloethemveld te Zedelgem-Snellegem-Aartrijke. De rijke archieven van het middeleeuwse Sint-Janshospitaal te Brugge laten een uitgebreide ontstaansreconstructie toe. Neolitische vondsten wijzen reeds op een ontginning van het Vloethemveld in deze periode. De naam Vloethem is een Germaanse ‘hem’-benaming. De ‘hem’-locaties ontstonden tussen de zesde en de tiende eeuw opnieuw, op vroeger bestaande bewoningssites, die opnieuw bevolkt werden. De naam Vloethemveld verschijnt in geschriften vanaf 1296. Het was een grond in grafelijk bezit, waarop de bevolking echter gemene rechten kon doen gelden. Uit de aard van die rechten (beweiden, leem delven, hout kappen, riet snijden, turf steken) mogen we aannemen dat heischraal grasland toen reeds een van de biotopen van het veld was. De graaf schonk in 1296 de grond aan het Sint-Janshospitaal te Brugge, wellicht met de hoop dat het zou ontgonnen worden. Dat liep echter niet zo’n vaart. Het hospitaal legde er weliswaar een berm aan, waardoor er een aantal vijvers ontstonden, waarop vis kon gekweekt worden, maar voor de rest werd het veld verhuurd om te laten beweiden met schapen. De rest van de gemene gebruiksrechten bleven door de pachter uitgevoerd voor eigen gebruik en vooral als betaling in natura. Pas eind achttiende eeuw wordt het veld verdeeld onder drie gemeenten (Aartrijke, Snellegem en Zedelgem) en wordt het grotendeels bebost met Grove den en in mindere mate met loofhout Ondanks een goede eeuw bebossing blijken de heide- en heischrale soorten niet integraal verdwenen. Vermoedelijk kon er nogal wat overleven in de talrijke dreven. In 1914-1918 werd een gebied van ongeveer 180 hectare bezet door de Duitsers die er grondig alle bomen verwijderden om ze te gebruiken als brandhout. Dit betekende ongetwijfeld het herstel van een reeds min of meer verloren gegane heischrale situatie. In 1924 werd het gebied onteigend door het ministerie van landsverdediging en als munitiedepot ingericht. Het brandpreventieve maaien herstelde een toestand die vegetatiekundig vermoedelijk zeer sterk aansloot bij de middeleeuwse. Het gebied is inmiddels opgegeven als militair domein en het beheer is momenteel in handen van Aminal afdeling Bos en Groen en afdeling Natuur. Het ontstaan van het heischraal grasland in de Gulke Putten te Wingene vertoont een erg analoge voorgeschiedenis. De Gulke Putten zijn een relict van de oude Bulskampveldheide. In de 17de eeuw lagen er heel wat vijvers die de mensen van vis moesten voorzien. Op de Ferrariskaart van eind 18de eeuw is te zien dat een groot deel van het Bulskampveld reeds bebost was. Tussen 1777 en 1830 werd de heide verder ontgonnen en verder bebost. De bosrandzone die toen aanwezig was werd gerooid en omgezet in akkerland (inversie van het landschap). Omdat in die tijd nog maar weinig werd bemest kon de heidevegetatie zich handhaven op de schrale voedselarme bermen. In 1924 werden een goede 100 hectare van wat nu het natuurreservaat de Gulke Putten heet, aangekocht door de toenmalige RTT. Er werd een zendstation gebouwd en tientallen zendmasten werden opgetrokken. Het maai- en kapwerk om deze masten vrij te houden leidde tot een heruitbreiding van de heide en heischrale vegetatie. De grote natuurwaarden van dit terrein werden pas in 1969 ontdekt. De RTT gaf een gedeelte van het terrein in beheer aan de BNVR. Het reservaat werd nadien stelselmatig uitgebreid. Het heischraal grasland van de Tiendeberg was gemene grond tot 1945. Het werd beweid door twee herders uit Kanne (Riemst) met hun kudden. In 1945 werd het gebied aan de gemeente Riemst toegewezen en kreeg een landbouwer het gebied in beheer. Drie koeien graasden er tot 1986. Dit bleek te weinig om verbraming en verstruweling tegen te gaan. Een aantal percelen werden ook zo’n anderhalf decennium niet meer begraasd of beheerd. In 1988 kreeg het gebied een reservaatsstatus (erfpacht voor 50 jaar). Geiten en mergellandschapen grazen sindsdien op de reservaatspercelen.
Bij het wegvallen van het klassieke heischraal grasland-beheer treden meerdere mogelijke successiestadia op. In de minst verstoorde en meest voedselarme omstandigheden is heide vaak het eerstvolgende successiestadium, spoedig gevolgd door verstruweling en verbossing. In droog heischraal grasland is droge heide, gevolgd door verbraming en tenslotte Eiken-Berkenbos meest frequent. In nattere omstandigheden is vochtige of natte heide, verstruweling met Geoorde wilg en Grauwe wilg, gevolgd door Elzenbroek een mogelijkheid. In de meeste huidige gevallen is de successie naar heide niet vanzelfsprekend. Meer en meer treedt, onder invloed van atmosferische stikstofdepositie, eerst een fase met dominantie van Pijpestro of Bochtige smele op, waarna analoge verstruwelings- en verbossingsfases. Zelfs de fosfaataanrijking door pollen van aangrenzende naaldhoutbestanden kan al voldoende zijn om deze successie in gang te zetten. Stieperaere (1965) beschrijft ook een cyclische successie van heide, mosvlekken in afstervende heide, heischraal graslandontwikkeling in het mos, nieuwe heideontwikkeling. Hij beschrijft dit als een meer natuurlijke tegenhanger van de normale gang van zaken waarbij de crisisfase van de heide verhinderd wordt door menselijk ingrijpen (branden, plaggen, …). Eigenaardig genoeg wordt hier van geen verdere successie richting bos gesproken. Er wordt nochtans duidelijk een Vlaamse situatie mee bedoeld, want hij haalt het voorbeeld van de Rode dophei-begroeiingen in het Brugse aan. Uit de successievoorbeelden van 15 jaar verwaarloosd beheer in Vloethemveld achten wij de cyclische successie nogal onwaarschijnlijk. Snelle verstruweling was hier de regel. Op de kalkrijkere bodems is een verstruweling met Meidoorn, Sleedoorn, … (Prunetalia spinosae) de regel. Welk bostype daar vervolgens uit ontstaat is niet zo duidelijk. Voor het klassieke beukenbos van de meest kalkrijke bodems is het substraat wellicht reeds te sterk ontkalkt.
Heischraal grasland wordt bedreigd door verdroging, eutrofiëring en vermesting, stikstofdepositie uit de lucht, verharding van wegen, vergrassing met Pijpestro of Bochtige smele, verstruweling en verbossing, overbetreding, en overrecreatie. De recente afschaffing van een aantal militaire domeinen zorgde voor een hoogst onzekere toekomst. In de tussenfase van overdracht of verkoop van deze terreinen gaat heischraal grasland in ijltempo verloren aan verbraming en verstruweling. In het Vloethemveld is de situatie inmiddels wat duidelijker geworden in gunstige zin. Het militair domein Houthulst verkeert momenteel in een erg onzekere situatie. Het ex-militair domein het Leen te Eeklo verloor veel van zijn waarden in de heischrale sfeer door de openstelling voor het grote publiek. Overrecreatie liet weinig over van de heischrale graslanden van enkele decennia geleden. De heischrale graslanden van de Tiendeberg waren tot voor kort nog in landbouwgebruik en een aantal ervan werden bemest. Ook een bovenliggende akker zorgde voor mestuitspoeling. De akker is echter in 2001 aangekocht door natuurreservaten vzw. De stikstofdepositie vanuit de lucht of fosfaataanrijking vanuit aangrenzende naaldhoutaanplantingen zorgt op heel wat plaatsen voor een vergrassing van heischraal grasland met monotone Pijpestro- of Bochtige smele-graslanden tot gevolg. Gentiaanblauwtje is op een aantal plaatsen bedreigd door een te eenzijdig op vegetatie gericht beheer, waarbij plaggen om Gentiaanblauwtje te doen kiemen de verdrinking van de rupsen van Gentiaanblauwtje veroorzaakt. De te kleine oppervlakte van veel heischraal graslandrelictjes is blijkbaar een probleem voor de overleving van veel van de meer kritische soorten. Dit geldt zowel voor fauna- als flora-elementen. Verstruweling en bosvorming betekent op veel plaatsen verlies aan oppervlakte heischraal grasland. De tendens om opengevallen plaatsen in bos, met heischraal graslandregeneratie, onmiddellijk opnieuw te bebossen is een gemiste kans voor natuurherstel van een bedreigd vegetatietype. Recente voorbeelden kunnen bijvoorbeeld aangehaald worden van de Vierlingen te Ieper, het Polygoonbos te Zonnebeke en het Hellegatbos te Loker.
Veel droog heischraal grasland gedijt marginaal of fragmentarisch bij een niets doen-beheer, aangevuld met onregelmatige konijnenbegrazing en extensieve betreding. Dat geldt vooral voor relicten in de bermen van eiken- en beukendreven, bijvoorbeeld in het Bulskampveld te Beernem. De Oudenberg te Geraardsbergen krijgt jaarlijks een stormloop te verwerken in februari, wanneer de traditionele ‘krakelingenworp’ een volksmassa op de been brengt op deze plaats. De rest van het jaar zorgen de steile hellingen voor een veel minder intensieve betreding. De mooiste vertegenwoordigers van droog heischraal grasland in de Gulke Putten te Wingene worden één keer per jaar gemaaid, meer bepaald begin augustus. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vertegenwoordigers met Maanvaren. Dit beheer dat er in enkele delen al sinds ongeveer 1930 (Maanvarenperceel) en elders reeds meer dan 25 jaar volgehouden wordt lijkt prima. Vertegenwoordigers met Blauwe knoop worden sinds een jaar of vier pas eind september gemaaid met duidelijke toename van deze soort en Echte guldenroede tot gevolg. Ook in het Vloethemveld te Zedelgem werd vastgesteld dat het verwaarlozen van het beheer (niet meer maaien in de laatste tien jaar) weliswaar nefast was voor heel wat vegetatietypes en soorten, maar een sterke uitbreiding van Blauwe knoop tot gevolg had. Iets voedselrijkere graslanden in de Gulke putten krijgen een verschralingsbeheer, waarbij twee maal per jaar gemaaid wordt, namelijk eind juni en eind augustus of begin september. In het Vloethemveld werd droog heischraal grasland in juli of begin augustus gemaaid, eveneens met mooie vertegenwoordigers tot gevolg. Dezelfde maaitijdstippen werden gebruikt voor stroken heischraal grasland naast de landingsbaan van het Nato-vliegveld in het Drongengoed. Het droge heischraal grasland van het Eikenhof te Kortenberg wordt eveneens in augustus gemaaid. In het militair domein te Houthulst lijkt maaien meer aangewezen dan begrazing, omdat hier anders overwoekering met Adelaarsvaren vanuit belendend bos dreigt. Op bepaalde plaatsen zijn hier zelfs twee maaibeurten per jaar noodzakelijk om deze agressieve soort onder de knoet te houden. Burny (1999) beschrijft het maaien van de heide in Meeuwen vóór 1925. Het gebeurde op het einde van de winter wanneer het hooi op was of in droge zomers wanneer er geen gras meer was. Het lijkt er echter op dat hier pure Struikhei gemaaid werd en geen heischraal grasland. Twee jaar na kappen van heide kwam heel goede jonge maaiheide op die plaats voor. Het heidemaaien viel stil tussen de twee wereldoorlogen. Op de Zonhovense Teut is heide incidenteel gemaaid tot 1960, om het melkvee iets anders te geven dan stro. Foto’s van begraasde heide uit Winterslag omstreeks 1904 en Burny’s bovenstaande beschrijving geven duidelijk weer dat maaien noch begrazen per definitie leidden tot heischraal grasland. Vermoedelijk speelt de bodemgesteldheid (lemige zandgrond) een cruciale rol als extra voorwaarde. In de Schobbejakshoogte te Sint-Kruis wordt een deel van het droge heischrale grasland beheerd door jaarrondbegrazing met schapen en geiten, een ander deel door pony’s. Hoewel beide delen niet zonder meer helemaal vergelijkbaar zijn lijkt het door schapen en geiten begraasde deel de beste resultaten op te leveren. De heischrale soorten Borstelgras, Tandjesgras, Mannetjesereprijs, Liggend walstro, alsook Fijn schapegras nemen hier sterk toe. Bovendien profiteren ook de soorten van het Dwerghaver-verbond heel sterk van dit beheer. Vooral Dwergviltkruid, Klein vogelpootje, Vroege haver, Klein tasjeskruid… breiden sterk uit, in mozaiek met heischraal graslandsoorten. De afname van Gladde witbol en Gewoon struisgras zijn eveneens opvallend. De houtige opslag wordt door deze begrazingscombinatie beter tegengehouden dan door de pony’s, hoewel beperkt aanvullend kappen en maaien van vooral Amerikaanse vogelkers noodzakelijk blijft. In het door pony’s begraasde deel blijft Gewoon struisgras eerder dominant. Aangenaam verrassend is evenwel dat terrestrische korstmossen eerder profiteren dan afnemen door de ponybegrazing. De dichtheid van de dieren bedraagt drie volwassen geiten en drie volwassen schapen op zes hectare in de winter. In de zomer komen daar de schapenlammeren en jonge geitjes bij. Het aantal wordt echter in november weer herleid tot zes. De ponys grazen met drie dieren op drie hectare. De pony’s zijn Shetlands. De schapen waren aanvankelijk van ongedefinieerd ras. Door inkruising met Houtlandschapen ontstaat nu een vorm met duidelijke voordelen van voedselkeuze. De oorspronkelijke dieren (vermoedelijk Texel-Suffolk-kruising) aten geen Struikheide, waardoor deze verouderde en niet meer uitzaaide. De Houtlanders eten en verjongen zo de Struikhei. Nieuwvestiging komt nu veel frequenter voor. In de Schuddebeurze te Westende, wordt een droog heischraal grasland op ontkalkt duinzand, sinds enkele jaren begraasd met ezels, na jarenlang niets doen. Het is nog te vroeg om het beheer te evalueren. Minder relevant voor Vlaanderen, maar minstens vermeldenswaardig zijn de vaststellingen van Haveman et al. (1999) dat op een militair domein in de Veluwe in Nederland uiterst zeldzame soorten zoals Valkruid (Arnica montana), Heidezegge (Carex ericetorum) en Kleine schorseneer optimaal gedijen in droog heischraal grasland, onder een gecontroleerd brandbeheer, eens in de vijf jaar. In de enkel in augustus gemaaide delen ontbreken deze zeldzame soorten grotendeels. Dit is des te merkwaardiger omdat branden door verschillende auteurs in het verleden afgewezen werd als beheersmaatregel voor heischraal grasland (cf. bijvoorbeeld Westhof & Den Held (1969); Stieperaere (1965) daarentegen haalt branden wél aan als een van de mogelijke ontstaanswijzen voor heischraal grasland). Voor vele dieren blijft dit wel een zeer nefaste beheersmaatregel. In de heide te Meeuwen en Zonhoven brandde men om de honingoogst te bevorderen. Zo bekwam men jonge ‘bieheide’, die uitbundiger bloeide en meer honing gaf. Het branden gebeurde in het voorjaar, zodat in het najaar de hei al weer uitbundig kon bloeien. Het is duidelijk dat het hier om kort, gecontroleerd branden gaat, want bij incidentele spontane branden duurt het makkelijk enkele jaren voor de hei opnieuw bloeit, aangezien de oude planten compleet weg zijn en nieuwe planten uit zaad moeten kiemen. Vochtig heischraal grasland in de Gulke Putten te Wingene wordt ofwel begin augustus gemaaid en dan nabegraasd met Galloway-runderen in september en oktober (percelen met Dophei), ofwel alleen gemaaid in augustus of september (dreven met veel Gevlekte orchis). De dreefranden worden soms uit praktische overwegingen nog later gemaaid, maar dat levert minder goede resultaten op : Pijpestro en Riet breiden dan vaak ongewenst uit. Enkele kleine delen krijgen een heel specifiek op insekten (Groentje !) en het uitzaaien van Tweenervige zegge gericht, rotatief beheer. In een cyclus van 6 jaar wordt een bepaald deel twee jaar na elkaar gemaaid in augustus en dan vier jaar niet gemaaid. Na zes jaar zijn zo verschillende perceeltjes aan de beurt geweest en herbegint de cyclus. Vochtig heischraal grasland in Vloethemveld werd onder het militair domein-beheer, dat in de eerste plaats op brandpreventie gericht was, in augustus gemaaid. Dit bleek voor de meeste soorten prima, behalve voor Blauwe knoop, zoals hogerop reeds vermeld bij droog heischraal grasland. Het maaien met een klepelmaaier in dit terrein zorgde regelmatig voor stukken kale bodem, waarin dan pioniers van het Dwergbiezenverbond verschenen. Deze aanrijking van heischraal grasland met Draadgentiaan, Dwergvlas, Dwergbloem etc. verhoogde de waarde van het terrein nog aanzienlijk. Het Schaaf-hooiland in de Kindernouw-Visbeekvallei te Lille-Wechelderzande, een vochtig heischraal grasland met Klokjesgentiaan, wordt één keer per jaar gehooid in augustus. Het wordt met de bosmaaier gemaaid. Een geschikt natuurbeheer voor Gentiaanblauwtje moet zorgen voor twee essentiële zaken : een voldoende groot aantal Klokjesgentianen voor de eiafzet en een vrij grote dichtheid aan mierennesten van het genus Myrmica. Hiervoor moet het grondwaterpeil voldoende hoog gehouden worden zodat Klokjesgentianen kunnen kiemen ; het grondwaterpeil mag echter in de winter niet te langdurig boven het maaiveld staan omdat de overwinterende rupsen in de mierennesten kunnen verdrinken. De meest geschikte beheersvorm voor het creëren van een goede vegetatiestructuur is extensieve begrazing, maar indien het om een bijzonder kleine populatie gaat, moet erop toegezien worden dat de Klokjesgentianen niet door de grazers afgevreten worden. Kleinschalig plaggen in de buurt van Klokjesgentianen kan er eveneens voor zorgen dat de zaden van de waardplant beter kiemen. Aangezien het meerdere jaren duurt vooraleer de knoopmieren op geplagde stukken opnieuw nesten bouwen, moet het plaggen beperkt blijven tot enkele vierkante meters. Op heischraal grasland grasland zou na midden september gefaseerd gemaaid kunnen worden om de Klokjesgentianen te behouden (Maes & van Dyck 1999). Een geschikt beheer voor de Aardbeivlinder moet er voor zorgen dat waardplanten aanwezig blijven in een vrij korte vegetatie zodat ze bereikbaar blijven voor de eiafzet. Extensieve begrazing of gefaseerd maaien zijn hiervoor de meest aangewezen maatregelen. Het maaien gebeurt best in september omdat de poppen dan in de strooisellaag op de bodem liggen. Aangezien de Aardbeivlinder beschutting nodig heeft van bomen of struiken mogen die niet allemaal verwijderd worden. Aangezien de huidige leefgebieden van deze honkvaste vlinder steeds meer van elkaar geïsoleerd raken zou er aan lokale herintroductie gedacht kunnen worden in gebieden die potentieel geschikt zijn of gemaakt werden. Op de Sint-Pietersberg wordt ondanks langdurig natuurbeheer nog steeds zwaar gediscussieerd over de beste vorm van beheer. De begrazing met mergellandschapen is weliswaar traditioneel, maar de huidige dichtheid en de duur van de seizoenale begrazing op het Waalse gedeelte is zo variabel dat duidelijke conclusies niet voor de hand liggen. Op het Belgische gedeelte van de Sint-Pietersberg (Tiendeberg en Meerdal) komen geiten-, mergellandschaap-, paarden- en runderbegrazing en ook maaien of niets doen naast elkaar voor op verschillende percelen. Per ongeluk brandde recent ook een gedeelte af. De reservaatspercelen worden sinds 1988 met geiten en schapen of enkel met schapen begraasd. Er wordt jaarrondbegrazing toegepast of een begrazingsstop ingelast tussen augustus en november. Enkele percelen zijn in de laatste decennia ook door landbouwergebruikers bemest geweest. De verschillende percelen hebben elk hun eigen karakter, waarin helling, expositie en aard en duur van het beheer ongetwijfeld een rol in spelen. De begraasde percelen zijn duidelijk beter ontwikkeld dan het perceel waar geen beheer plaatsvindt. Het beheer is echter nog te experimenteel en te korte tijd ingesteld om duidelijke conclusies naar voor te brengen. De Voerense wegbermen worden zoals heel wat Vlaamse en ook de meeste Waalse wegbermen nog steeds geklepeld, waarbij het maaisel niet wordt verwijderd. Uiteraard is verruiging en eutrofiëring hiervan het gevolg, waardoor heischrale relicten alleen nog op steilkantjes en onder de prikkeldraad van aangrenzend weiland of begraasde boomgaarden standhouden. Een vervelend probleem in veel heide- en heischraal graslandreservaten is de ongebreidelde opslag van Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina). Hoe langer hoe meer wordt die bestreden door de stronken na afkappen in te strijken met Glyfosfaat, een probaat middel om herschieten te voorkomen. Wil men deze vervelende en bedreigende exoot op grote schaal bestrijden, dan is er wellicht geen andere mogelijkheid. In kleine reservaten en vooral in deze met een grote diversiteit aan ongewervelden is het echter niet aangewezen dit middel toe te passen. De neveneffecten van Glyfosfaat zijn immers ongekend en zolang is voorzichtigheid geboden. Het manueel of met bosmaaier verwijderen van de Amerikaanse vogelkers is nog altijd te prefereren, ondanks de aanzienlijk grotere inspanning. In de Schobbejakshoogte te Sint-Kruis is gunstige ervaring opgedaan met een alternatieve bestrijding. Jaarrondbegrazing met geiten en schapen levert een aanzienlijke werkbesparing op, doordat de dieren in momenten van voedselschaarste (vroege lente) de opslag adequaat afgrazen. Een lichte overbegrazing in de beginperiode, gevolgd door een terugschakeling naar 1 volwassen dier per hectare in de winter en bijkomende lammeren in de zomer bleek succesvol. Bijkomend maaien of kappen blijft echter noodzakelijk. Een maaibeurt in juli-augustus van de toch doorgeschoten vogelkers is meest effectief.
De soortenrijkdom van heischraal grasland is aanzienlijk hoger dan die van hun heide-tegenhangers. Een verdubbeling van het soortenaantal onder maaibeheer is niet ongewoon. In vergelijking met andere types grasland zijn heischrale graslanden echter niet zeer divers. Vertegenwoordigers op lemige zandbodem zijn duidelijk rijker, zowel aan soorten in het algemeen, als aan typische soorten in het bijzonder, dan vertegenwoordigers op zeer voedselarm zand. De soortenrijkste omstandigheden zijn aan te treffen in overgangen naar andere types grasland. Zo zijn de bloem- en soortenrijkste graslanden van Vloethemveld gesitueerd in de overgang van vochtig heischraal grasland naar het Glanshaververbond. De soortenrijkste vertegenwoordigers van de Gulke Putten zijn aan te treffen in de overgang van droog heischraal grasland naar de Klasse van de droge graslanden op zand. Ook de vertegenwoordigers op kalk kunnen als een overgang beschouwd worden tussen heischraal en kalkgrasland, ook al is in Vlaanderen op deze plaatsen de overgang meer regel dan beide uitersten, die quasi onbestaande zijn.
Heischraal grasland is geen cultuurgrasland. Het is niet ingezaaid, het werd niet bemest. Het ontstond vaak zonder moedwillige ingrepen (betreding). Op grotere schaal ontstond heischraal grasland door bewust maaien, kappen, beweiden en branden in heidevegetaties of kalkgrasland. Het is dus een grasland met vrij hoge natuurlijkheidsgraad, vergelijkbaar met blauwgrasland.
Heischrale graslanden kenden vermoedelijk hun grootste oppervlakte in Vlaanderen in de late middeleeuwen, namelijk het moment waarop de ontbossing zijn hoogtepunt bereikte. Hun ontstaan moet echter vermoedelijk reeds in het neolithicum of alleszins in de vroege middeleeuwen geplaatst worden. Vanaf de opkomst van kunstmest was hun vonnis in het landbouwareaal betekend. Alleen in militaire domeinen, RTT-domeinen, dreven en natuurreservaten bleven ze op zeer geringe schaal bewaard.
Van de drie onderscheiden associaties is deze op verzurende kalkbodems de zeldzaamste, vanwege de zeldzaamheid van dit bodemtype. Vervolgens is het vochtige heischrale grasland zeldzamer dan het droge. Daarbinnen is vooral de subassociatie met Klokjesgentiaan zeer zeldzaam geworden. De droge heischrale graslanden zijn nog wel de algemeenste van de drie, maar desalniettemin veel zeldzamer geworden in de laatste decennia. Vooral de vertegenwoordigers in wegbermen langs verharde wegen zijn in ijltempo voor de bijl gegaan, waarbij eutrofiëring en beschaduwing, evenals heraanleg van wegen een belangrijke rol speelden. Vooral de vertegenwoordigers met Rode dophei zijn zo nog zeldzamer geworden dan ze al waren.
De vervangbaarheid van heischraal grasland is in zeer sterke mate gelinkt aan de zaadvoorraad in de bodem. In het Zandvoordebos te Zonnebeke (West-Vlaanderen) werd een perceel, dat reeds tientallen jaren bebost was, geplagd, na het omwaaien van de bomen. Het plaggen gebeurde in de winter van 1998-1999. In 2001 werden opnames gemaakt van een vrij goed ontwikkelde associatie van Liggende vleugeltjesbloem en Heidekartelblad, met als kenmerkende soorten ondermeer Tweenervige zegge, Pilzegge, Hazezegge, Struikhei, Fraai hertshooi en Tormentil. Het is opvallend dat de zeggesoorten en de dwergstruiken het vlot enkele tientallen jaren, als zaad, ondergronds uithouden, maar dat dat voor de meeste kruiden veel minder het geval is. In aangrenzende dreven werden nog Liggende vleugeltjesbloem en Bleke zegge teruggevonden. Ongeveer hetzelfde spectrum werd ook aangetroffen in kapvlaktes of na een storm in het Polygoonbos te Zonnebeke en op de Rodeberg te Loker. De grootste moeilijkheid om deze herwonnen vegetatie te behouden is het tegengaan van Adelaarsvaren-woekering. Hiervoor zijn in aanvang minstens twee maaibeurten per jaar voor vereist. In het provinciaal domein ‘Den Blakken’ (een deel van het Schelde-rivierduin ‘Speelbos’ te Wetteren, Oost-Vlaanderen) werd een zaadvoorraadanalyse uitgevoerd in een aanplant van Fijnspar en Amerikaanse eik. De aanplant werd twintig jaar eerder uitgevoerd op een heideterreintje. Uit een vergelijking met de zaadvoorraad in de bodem van een nabijgelegen heiderestant bleek deze in de Fijnspar-aanplant met ongeveer 80% afgenomen op 20 jaar tijd. Niet alleen het aantal zaden, maar ook het aantal soorten was uiterst gering. Liggend walstro, Struikheide en Schapezuring bleken zowat de enige soorten met relevantie tot herstelmogelijkheid van heide of heischraal grasland. Er moet opgemerkt worden dat ook het resterende heide-heischraal-gedeelte reeds uiterst soortnarm was. Het advies was dan ook niet al te optimistisch. Na de analyse werd besloten toch een poging tot kappen van de aanplant uit te voeren om heideherstel uit te proberen, maar wegens de geringe zaadvoorraad werd zaad geoogst in het resterende heidegedeelte en uitgezaaid in het gekapte gedeelte. Vijf jaar later is Amerikaanse vogelkers nog een belangrijke spelbreker. Er vindt momenteel nog geen begrazing of maaibeheer plaats, wat ons inziens dringend noodzakelijk is. Het herwinnen van heischraal grasland uit cultuurgrond blijkt nog moeilijker, zoniet onmogelijk. In de Gulke Putten te Wingene werd gepoogd percelen vanuit deze situatie (bemest weiland) terug om te zetten. Zaadvoorraadanalyses in percelen die reeds 20-40 jaar oud waren leverden nog Struikheide, Gewone dopheide, Tormentil, Veelbloemige veldbies en Knolrus op. In percelen met een voorgeschiedenis van meer dan 40 jaar bemesting werden geen kiemkrachtige zaden meer teruggevonden. Ondanks het feit dat er in bepaalde percelen nog sporen van een zaadvoorraad in de bodem aanwezig waren, blijkt het herstel van heide of heischraal grasland niet vanzelfsprekend. Veranderingen in de bodem en concurrentie van zaadvoorraadsoorten van bemest grasland zijn de belangrijkste problemen. Wél is bij herstelpogingen een bloemrijk grasland ontstaan waarin schralere soorten zich met mondjesmaat opnieuw vestigen, maar dan veeleer vanuit aangrenzende goede percelen. Na ruim tien jaar is er echter nog steeds geen sprake van een heischraal grasland. Een onderzoek op het voormalig heidegebied Beninksberg te Wezemaal (Vlaams-Brabant) leverde nogal analoge resultaten op. Percelen met meer dan 50 jaar boomgaard- en/of naaldhoutaanplant-voorgeschiedenis leverden geen goede potenties op herstel van heide of heischrale milieus meer op. Uitputting van de zaadvoorraad, veranderingen in de bodem (fosfaataanrijking) en concurrentie met Pitrus of Berkenzaad waren de meest relevante problemen. Alleen in Eiken-Berkenbos van minder dan een halve eeuw oud leek de zaadvoorraad nog perspectieven te bieden, met soorten als Gewoon struisgras, Zandstruisgras, Struikheide, Gewone dopheide, Bosdroogbloem, Gewone veldbies, Pijpestrootje, Liggende vleugeltjesbloem, Schapezuring, Brem en Blauwe bosbes.
Zolang een permanente zaadvoorraad in de bodem aanwezig kan de basis van een heischraal grasland op enkele jaren tijd hersteld worden. De verdere uitbouw is echter zeer sterk gelimiteerd door de afstand van de dichtstbijzijnde zaadbron. Het kan jaren duren voor soorten opnieuw arriveren en in de meeste gevallen is er weinig realistische hoop de soortenrijkdom drastisch te verhogen dan met wat er nog aanwezig is.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.