De Gewone veldbies is een lage tot zeer lage, lichtgroene voorjaarsbloeier, het vroegst bloeiende schijngras van onze streken. De chocoladebruine bloemen staan in dichte, eivormige hoofdjes, die in klein aantal (hoogstens zeven) in een schermvormige, niet verder vertakte bloeiwijze staan. Gewone veldbies is een uitgesproken graslandplant van de voedselarmere gronden. Zij groeit op meestal zonnige, droge tot soms vrij vochtige, weinig of niet bemeste, veelal kalkarme of kalkloze en min of meer zure grond. Wanneer deze soort veel voorkomt in je grasland of gazon heb je meestal een vrij droog en matig voedselarm grasland. Dit is een goed teken want dan is je hooiland, bloemenweide voedselarm genoeg voor andere hooilandbloemen.
Gewone veldbies komt in heel Europa voor, behalve in het noorden. De oostgrens van het areaal loopt van de Baltische staten, doorheen Europees Rusland tot in de Kaukasus. In België komt gewone veldbies nagenoeg overal voor.
In Vlaanderen is gewone veldbies globaal zeer algemeen. Enkel in de Polders is de soort zeldzaam. Daar komt ze quasi uitsluitend voor op zandige dijkhellingen en in kerkhofgazons. Ook in Zuidwest-Vlaanderen ontbreekt de soort op veel plaatsen. Gewone veldbies is licht achteruitgegaan in de laatste karteerperiode. De achteruitgang is vermoedelijk nog aanzienlijk sterker dan uit het kaartbeeld blijkt. In zeer veel landbouwgraslanden komt de soort nog uitsluitend in perceelsranden voor, terwijl ze vroeger over het hele perceel voorkwam.
De Gewone veldbies is een lage tot zeer lage, lichtgroene voorjaarsbloeier, het vroegst bloeiende schijngras van onze streken. In de nazomer bloeit zij soms opnieuw. Zij heeft korte wortelstokken en uitlopers; de stengels staan in losse groepjes of ook wel alleen en schuin vooral na de bloei vaak schuin omhoog. De chocoladebruine bloemen staan in dichte, eivormige hoofdjes, die in klein aantal (hoogstens zeven) in een schermvormige, niet verder vertakte bloeiwijze staan; één hoofdje zit aan de stengeltop temidden van de overige, die gewoonlijk vrij lang gesteeld zijn en waarvan de stelen tenslotte dikwijls terugslaan. Het schutblad van de bloeiwijze reikt meestal minder hoog dan de gesteelde aartjes. De helmknoppen zijn een à twee millimeter lang, minstens tweemaal zo lang als de helmdraden. De zaden dragen aan de voet een aanhangsel, dat minstens half zo lang als de rest van het zaad is.
Gewone veldbies komt voor in Europa met uitzondering van het hoge noorden en het noordoosten, oostwaarts tot in de Kaukasus; voorts op enkele verspreide plaatsen in Afrikaanse gebergten. In Nieuw-Zeeland en oostelijk Noord-Amerika is zij ingevoerd. In het grootste deel van Nederland is zij algemeen, in sommige veen- en kleistreken echter vrij zeldzaam, al heeft zij zich hier recent dank zij zandtransport kunnen uitbreiden.
Gewone veldbies is een uitgesproken graslandplant van de voedselarmere gronden. Zij groeit op meestal zonnige, droge tot soms vrij vochtige, weinig of niet bemeste, veelal kalkarme of kalkloze en min of meer zure grond; in de duinen echter ook op kalkrijk zand, zoals zoveel planten van schraal grasland. Behalve op zandgrond komt zij voor op leem, löss en veen, vaak als indicator van verschraling en/of verdroging. In droog schraalland behoort zij met Rood zwenkgras (Festuca rubra subsp. commutata), Fijn schapengras (F. ovina subsp. tenuifolia), Gewoon reukgras (Anthoxanthum odoratum) en Gewoon struisgras (Agrostis capillaris) tot de vaste bestanddelen van de laag blijvende grasmat. Andere metgezellen zijn bijvoorbeeld Gewoon biggenkruid (Hypochaeris radicata), Muizenoor (Hieracium pilosella), Grasklokje (Campanula rotundifolia), Groot laddermos (Pseudoscleropodium purum) en Gewoon haakmos (Rhytidiadelphus squarrosus). Tussen hoog opschietende grassen krijgt zij geen kans. Behalve in de volle zon komt zij ook wel in lichte schaduw voor, met name in schrale, met laanbomen beplante bermen en in duinbossen (vooral Duin-Berkenbos). Veelvuldig is zij te vinden in onbemeste gazons. In kleistreken vormen begraafplaatsen dikwijls haar voornaamste standplaats. In bemeste omgeving wijst haar optreden op de agrarisch minst productieve en voor het natuurbeheer meest kansrijke plekken. Meestal staat zij in vegetaties met een min of meer gesloten grasmat, al of niet met dwergstruiken; in de duinen groeit zij echter ook in opener begroeiingen. Samen met Rood zwenkgras, Fijn schapengras, Smal fakkelgras (Koeleria macrantha) en Veldbeemdgras (Poa pratensis) vormt zij het vaste stramien van duingraslanden, waartussen allerlei kleine kruiden (en halfstruikjes) zoals Geel walstro (Galium verum), Grote tijm (Thymus pulegoides), Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris), Zandpaardenbloemen (Taraxacum laevigatum s.lat.) en diverse Viooltjes (Viola spp.) zich thuis voelen.
Gewone en Veelbloemige veldbies zijn de voedselplanten van de kokermot Coleophora murinipennella. De bladluis Melanaphis luzulella leeft nogal verborgen, in de lente op de voet van Gewone veldbies in de grond of in een mierennest, later bovengronds.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Gewone veldbies is een soort van droge tot vochtige, schrale graslanden. De soort prefereert zowel kalkrijke als kalkarme zandgronden, maar gedijt ook op zandleem en leem (steilkantjes, holle wegen enz.). Gewone veldbies groeit zowel in frequent gemaaide (bv. gazons) als in begraasde graslanden. De soort heeft een voorkeur voor kortgrazige vegetaties. In hoog opgaande vegetaties verdwijnt ze spoedig.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.