Het Verbond van Gewoon struisgras (Plantagini-Festucion) is een hoofdzakelijk negatief gedifferentieerd verbond binnen de Klasse der droge graslanden op zandgrond (Koelerio-Corynephoretea). Het onderscheidt zich van het Dwerghaver-verbond (Thero-Airion) door een geringer aandeel eenjarigen en een meer gesloten grasmat, waarin Gewoon struisgras, Gewoon reukgras, Gestreepte witbol, Rood zwenkgras, Zandzegge, Smalle weegbree, Duizendblad, Geel walstro en Gewone rolklaver een vrij belangrijke rol spelen. De bodem is licht nitraathoudend, ten gevolge van lichte bemesting, als gevolg van beweiding of recreatie.
Van Landuyt et al. (1998) geven slechts een schatting van Ha, waaruit we de exacte oppervlakte van dit verbond moeilijk kunnen inschatten, omdat ook Thero-Airion- , Corynephorion-vegetaties, evenals (vooral) rompgemeenschappen met Gewoon struisgras-dominantie (Hp*-weitjes) de oppervlakte bepalen. We verwijzen voor de schattingen naar het Thero-Airion. Voor vegetaties met Steenanjer is het duidelijk dat er nog slechts een grootte-orde van vierkante meters resteren in Vlaanderen. Voor Grasklokje spreken we nog in de grootte-orde van hectaren. Voor de binnenlandse vertegenwoordigers van de kleine klavertjes-toestanden zijn we weliswaar summier geïnformeerd, maar is er wellicht eveneens een grootte-orde van hectaren aanwezig, zij het vaak op efemere basis. De Associatie van Gewoon struisgras en Grasklokje (Festuco-Thymetum serpylli Tüxen 1937) is met opnames gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: het natuurreservaat de Hoge Dijken te Ettelgem Oudenburg, Vernanenkouter Assebroek Brugge, een braaklandje in de Rijkeveldestraat te Assebroek Brugge, de wegberm van de Kortrijksestraat te Oostkamp, de oude spoorweg te Sint-Kruis Brugge en te Sijsele Damme, een wegberm te Male Sint-Kruis Brugge • Oost-Vlaanderen: de wegberm van de Diepeweg te Grotenberge Zottegem, de wegberm van de Oudenweg te Beerlegem Zwalm • Brabant: Begijnendijk te Betekom, een wegberm te Sint-Pieters-Rode Holsbeek, een wegberm te Lovenjoel Bierbeek, de wegberm van de Krabbeheidestraat te Bierbeek, de wegbermen van de Kortrijkstraat en de Zoutrootjesstraat te Linden Lubbeek, de wegbermen van de Diestse steenweg te Lubbeek • Antwerpen: het Moer te Bornem, een wegberm te Berlaar • Limburg: de wegberm van de Lindenstraat te Achel Hamont-Achel, de wegberm van de Heidebloemstraat te Herent Neerpelt, de wegberm van de Wildlaan te Neerpelt, de wegberm van het Jagerspad te Neerpelt, de wegberm van de Ruiterstraat te Hamont Hamont-Achel, de Maten te Genk, wegbermen te Sint-Pieters-Voeren, te ’s Gravenvoeren en te Sint-Martens-Voeren, een wegberm te Lande Maasmechelen, de kanaalberm van het Albertkanaal te Gellik Lanaken, een braakakker te Heppeneert Maaseik, Rodenberg Tessenderlo De Duin-Struisgras-associatie (Festuco-Galietum veri Braun-Blanquet et De Leeuw 1936) subassociatie trifolietosum is met opnames uit het binnenland gedocumenteerd van : • West-Vlaanderen: het kasteelpark van Gruuthuse te Oostkamp, het gazon voor het provinciehuis Boeverbos te Sint-Andries Brugge, het gazon van het Brugs kerkhof te Assebroek Brugge, de kanaaloevers van het natuurreservaat ‘de Miseriebocht’ te Beernem, het Boudewijnkanaal te Dudzele Brugge • Limburg: de Tiendeberg te Kanne Riemst
Grasklokje komt voornamelijk op licht minerale, tamelijk humeuze bodems voor. In wegbermen profiteert Grasklokje vaak van een lichte mestuitspoeling vanuit aangrenzende landbouwgrond. In veel gevallen is de bemestingsgraad toch te hoog geworden, zodat we de laatste twee decennia een zeer snel bergaf van deze vegetaties meemaken. De bodemtextuur onder Grasklokjesvegetaties is vrij variabel: zand, lemig zand, zandleem of kalkhoudende leem of leem op grind zijn allemaal relevant. De kleine klavertjestoestanden in het binnenland verdragen ook enige vorm van lichte nutriëntentoevoer. Op het Brugs kerkhof valt op dat in het schraalste graslandgedeelte, een militair kerkhof waar het maaisel afgevoerd wordt, een Thero-Airion-begroeiing staat met Gestreepte klaver. Op de rest van het kerkhof blijft het maaisel, na wekelijks gazononderhoud, liggen. Hier komt het Festuco-Galietum voor met Ondergrondse, Gestreepte, Kleine, Liggende en Hopklaver. Ook een geringe basen- en kalktoevoer, onder de vorm van arduingrind, in de oorspronkelijke zure arme zandbodem is een opvallende gelijkenis van nogal wat binnenlandse standplaatsen. In de duinen zijn de standplaatsen relatief kalkarm, althans naar duinnormen. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat het Festuco-Galietum algemener voorkomt aan de oostkust dan aan de westkust. Het gemiddelde kalkgehalte is hier slechts 4% in contrast met de 8-12% van de westkust. Aan de westkust komt het Festuco-Galietum vooral voor in de ontkalkende binnenduinenrand. pH Van Grasklokjesvegetaties zijn vooral bodem-pH’s gekend van wegbermen. De pH van het Festuco-Thymetum varieert van 4,8 tot 6,8 of van sterk zuur tot neutraal. Het zwaartepunt ligt op matig zure bodems. De metingen zijn afkomstig van Assebroek, Damme, Oostkamp, Zottegem, Zwalm, Holsbeek, Bierbeek, Lubbeek, Linden, Sint-Kruis, Gellik, Hamont, Berlaar en Neerpelt. Grasklokje zelf komt op een nog wijdere range van pH’s voor. De metingen van de Voerstreek en de Tiendeberg gaan tot 7,3. De metingen voor Steenanjer geven matig zuur aan (5,2-5,7), maar ook voor deze soort komen ongetwijfeld hogere pH’s in aanmerking. In Wallonië komt de soort ook in kalkrijk milieu voor. De kleine klavertjes-toestanden van het binnenland zijn niet van meetgegevens voorzien. Langs de koninklijke baan, op de grens van duinen en polders, in relatief kalkrijk milieu, worden pH’s van 7,0 tot 7,2 of een neutrale bodem aangetroffen. De metingen zijn afkomstig van Bredene, Blankenberge en Knokke. Vermoedelijk is de range in het binnenland van matig zuur tot neutraal.
Helling en expositie Hoewel er geen duidelijke voorkeur van Grasklokje is voor een bepaalde helling of expositie valt het op dat de soort vaak op steilkantjes voorkomt en het daar ook langer uithoudt. Enerzijds blijven dit soort milieus vaak wat pionierend door afkalving. In de zandleemstreek en de Voerstreek valt ook op dat het substraat op die hellingen meer uitgeloogd is. In de zandleemstreek is het daardoor zandiger dan gemiddeld, in de Voerstreek relatief rijker aan grind dan aan krijt of leem.
Voor locaties met Grasklokje als de Schobbejakshoogte te Sint-Kruis verwijzen we naar het Dwerghaver-verbond-hoofdstuk. Voor het Festuco-Galietum veri is het ontstaan van de Zwinbosjes of van d’Heie te Blutsyde Bredene relevant voor de duinen. We verwijzen voor het duinbiotoop vooral naar Vandenbussche (2002). We beperken ons hier tot een korte schets van het ontstaan van de Groenpleinduinen en de Kleine vlakte (Zwinbosjes) te Knokke, die een idee geven over het relatief recente karakter van de meeste duinvertegenwoordigers van dit graslandtype (cf. Coornaert 1974, D’Hont,1970). De duinvorming in de Zwinomgeving is een vrij recent verschijnsel. In 1787 werd een strook tussen een derde en een vierde duinrij-gordel bekend als de ‘kleyne vlackte’. Een gedeelte ervan staat nu bekend als de Groenpleinduinen. De vlakte stond toen nog steeds onder invloed van zeewater, dat het gebied binnenkwam via de Paardenmarktkreek. Geleidelijk raakten de schorren en slikken van de Paardenmarkt overstoven met zand. In 1836 verschijnt dan ook de naam ‘sandplaet’. Van belang voor de latere vegetatieontwikkeling is dat dit zand een veel lager kalkgehalte heeft dan dat van de Westkust-duinen (ongeveer 4% tegenover maximaal 12% aan de Westkust) en dat de vage grens schorre-duin in een tamelijk sterk slibhoudend zand ressorteert. Vooral het lage kalkgehalte lijkt essentieel voor het ontstaan van het besproken graslandtype. In 1872 wordt gebruik gemaakt van de spontane kustontwikkeling om een forse landwinst te boeken. De Zwinmonding op de grens van België en Nederland wordt afgesloten door de Internationale Dijk. Ook de Paardenmarktkreek werd hierbij ingepolderd, als deel van de Willem-Leopold-polder. Enkele jaren later werd een dijk opgeworpen tussen de Internationale Dijk en de vierde duinenrij. Sindsdien zijn de Zandplaat en de Kleine vlakte van de zee-invloed afgesloten. Bij de stormramp van 1953 overstroomde een deel van het gebied nog eenmalig met zeewater. Door aanplanting en spontane verstruweling kreeg het van de zee afgesloten gebied de benaming ‘Zwinbosjes’ mee. De graslandtypes die ons echter meest aanbelangen werden beweid, vermoedelijk eerst met schaapskudden, later met rundvee. De duinen van d’Heie (Blutsyde, Bredene) zijn aanzienlijk ouder, wat wijst op de relatieve onafhankelijkheid van de ouderdom van de duinen voor het type. Van doorslaggevend belang is het kalkgehalte. Te Bredene was dit bij het ontstaan hoger dan te Knokke, gezien de ligging halfweg tussen West- en Oostkust. De relatief lange ontkalkingsperiode zorgde hier echter voor het geschikte biotoop voor het Festuco-Galietum veri. In het binnenland is de historiek van een bepaalde site meestal belangrijker dan een uitgebreide geologische schets. Geologisch gaat het meestal om analoge gebieden zoals voor de Grasklokjesvegetaties. Pleistoceen dekzand en holoceen stuifzand zijn de basis van de standplaatsen. In de Miseriebocht te Beernem komt Onderaardse klaver voor op een plaats die door recente dijkaanleg van het kanaal Brugge-Gent ontstaan is. Een door vrachtwagens bereden jaagpad werd hiervoor verstevigd met grof arduingrind. Enkele jaren na de werken verscheen de pioniersvegetatie. Nu al is duidelijk dat die niet lang op dezelfde plaats kan blijven gezien de jonge Artemisietea-soorten die ook reeds in de vegetatie voorkomen. In het Brugs kerkhof gaat het om gazonnen van nog niet ingenomen kerkhofdelen, die 15-20 jaar oud zijn en wekelijks gemaaid worden zonder verwijdering van het maaisel. Ze worden niet bemest en tamelijk sterk betreden. Hier is het waarschijnlijk dat de vegetatie wél langduriger kan standhouden gezien het min of meer permanente pioniermilieu dat hier via gazonbeheer en betreding gedijt. Het gazon voor het Boeverbos is een zeer recent gazon, één jaar na herinzaai, na werken aan het gebouw. De gazonnen in de buurt van het station van Brugge waren eveneens enkele decennia oud en werden wekelijks gemaaid en niet bemest. De meeste zijn inmiddels verdwenen, na heraanleg van het stationsplein. De groeiplaats in het Gruuthusekasteel is een, op onregelmatige tijdstippen met herbiciden behandeld, zandig pad langs een tennisveld. Het herbicdengebruik houdt het pioniersmilieu dus in stand. De onregelmatigheid van het beheer garandeert echter geenszins een continue aanwezigheid van dit vegetatietype.
Het Festuco-Thymetum ontstaat meestal uit het Thero-Airion of het Corynephorion na een periode van stabilisatie, humusvorming en vergrassing van de vegetatie. Het Festuco-Galietum veri ontstaat in het binnenland ofwel uit een kale bodem (Miseriebocht Beernem, kasteel Gruuthuse Oostkamp) of uit een ingezaaid gazon dat door een regelmatig gazonbeheer, zonder bemesting met kunstmest, geleidelijk verschraalt tot een Festuco-Galietum (gazon Brugs kerkhof, station Brugge, Boeverbos Sint-Andries). De grasklokjesvegetaties zijn in Vlaanderen sterk bedreigd door vermesting, stikstofdepositie uit de lucht, verharden van wegen en voedselaanrijkende omstandigheden in het algemeen. De combinatie van verstoring en voedselaanrijking leidt meestal in eerste instantie tot een successie naar de Associatie van Bijvoet en Boerenwormkruid (Tanaceto-Artemisietum), meer bepaald de subassociatie hypericetosum (= agrostietosum). Ook voor de kleine klavertjes-toestanden in het binnenland is dat een potentiële opvolger. De onderaardse klaver- groeiplaats van de Miseriebocht te Beernem is een goed voorbeeld. De Artemisietea-soorten kiemen tegelijk met de sterk efemeer getinte flora van de eerste jaren. Hier mag verwacht worden dat bij achterwege blijven van camionverkeer op enkele jaren tijd niets meer te zien zal zijn van het Festuco-Galietum, althans niet op dezelfde plaats. In de gazonnen is de situatie anders. Hier kan onder het gazonbeheer de successie vrij lang uitblijven. Een eenmalige bemesting kan echter reeds volstaan om een banale rompgemeenschap Ruw beemdgras-Engels raaigras-[Plantaginetea majoris/Cynosurion cristati] te doen ontstaan. Voor de successie in duinomstandigheden verwijzen we naar Vandenbussche (2002). In hoeverre té sterke verschraling in Vlaanderen ook een relevante reden van successie kan zijn is niet met meetgegevens gestaafd. Het wordt vaak gesuggereerd bij het ontstaan van monotone Struisgras-vegetaties (RG Gewoon struisgras-[Koelerio-Corynephoretea]). In wegbermen lijkt het ons, gezien de frequente storingen weinig waarschijnlijk. In natuurreservaten is het een potentieel gevaar, waardoor meer dan één keer maaien per jaar, in dergelijke vegetaties op de allerarmste bodems, niet aangewezen is.
Eutrofiëring, bebouwing, wegenaanleg, verharden van wegen, uitsteken van zeldzame planten (anjers), een slecht wegbermbeheer, verdwijnen van aanpalend landbouwgrasland naast wegbermpopulaties van Grasklokje en floravervalsing zijn de talrijke acute bedreigingen voor de Grasklokjes-Steenanjer-vegetaties. Bemesting, herbicidengebruik en heraanleg van gazonnen zijn de meest acute bedreigingen voor de binnenlandse kleine klavertjes-toestanden. De meeste bedreigingen kwamen reeds hogerop aan bod. De floravervalsing die bedoeld wordt, is het zeer populair aan het worden inzaaien van wilde bloemenmengsels. Wanneer dit in tuinen en in stedelijke omgeving gebeurt is de impact op natuurbescherming gering, maar de toename van deze praktijk in wegbermen in het buitengebied is meer bedreigend. Steenanjer blijkt een populaire plant in dit soort mengsels. In West-Vlaanderen werd deze soort de laatste jaren aangetroffen op minstens vijf plaatsen. Het ingezaaide mengsel vertoonde telkenmale grote gelijkenis, zodat de standaard-samenstelling een goede hint is voor de inzaai-praktijken. Vaak worden Beemdkroon, Veldsalie, Lupines, Margrieten, Biggekruid, cultuurrassen van diverse zwenkgrassen, Vlas, … tesamen met de Steenanjers aangetroffen. Vooral in de buurt van de laatste wilde populaties Steenanjer is dit inzaaien uiteraard meest bedreigend. Grasklokje is een soort die significant meer (P = 0,01) langs onverharde wegen voorkomt (Zwaenepoel 1995). Ook voor Overblijvende hartdbloem zou het verharden van zandwegen een van de belangrijkste oorzaken van zijn achteruitgang betekend hebben.
In de meeste Ha’s was konijnenbegrazing (tot voor de myxomatose en virale besmetting) een belangrijke beheersparameter. Volgens Weeda et al. (1996) is ze voor de duinvertegenwoordigers van dit verbond minder relevant. Runderbegrazing zou optimaal zijn. Of dit ook voor Vlaanderen opgaat is niet zo zeker: konijnenbegrazing is momenteel de belangrijkste begrazing in de Zwinbosjes. Ook de runderbegrazing onder de prikkeldraad is belangrijk voor de kleine klavertjes-toestanden. Grasklokje is een soort die eveneens optimaal gedijt onder begrazing. Dat blijkt duidelijk uit het Galio-Trifolietum van Voeren en het Festuco rubrae-Genistelletum sagittalis van de Tiendeberg. Het probleem is dat de meeste standplaatsen van Grasklokje momenteel echter in wegbermen liggen, waar begrazing niet altijd zo vanzelfsprekend is. Toch constateert Zwaenepoel (1993) dat Grasklokjesvegetaties in wegbermvegetaties in Vlaanderen (wegbermtype 11) voornamelijk in stand gehouden worden door begrazing onder de prikkeldraad. Grasklokje blijkt na een eerste maaibeurt in het begin van de zomer onmiddellijk weer bloeistengels te vormen. Weeda et al. (1996) bevelen toch aan om wegbermvegetaties met Grasklokje en Steenanjer pas in augustus te maaien en ze ook af en toe pleksgewijs te plaggen om kieming van de delicate soorten te bevorderen. Zwaenepoel (1993) suggereert een niet jaarlijkse septembermaaibeurt, vanuit de vaststelling dat Grasklokjes vaak overleven op plaatsen waar momenteel helemaal geen bewust beheer uitgevoerd wordt. De kleine klavertjestoestanden gedijen in de duinen vooral onder begrazingsbeheer, in het binnenland vooral onder gazonbeheer. Zelfs wekelijks maaien blijkt niet echt problematisch te zijn, hoewel een iets extensiever beheer, bijvoorbeeld één keer maaien per maand, vermoedelijk toch wel meer kansen biedt aan een aantal soorten om zaad te zetten. Het achterwege laten van bemesting is uiteraard erg belangrijk. Op schrale zandgronden kan het type wellicht vlotter ontstaan als men het gazon niet met de klassieke Engels raaigrasmengsels aanlegt, maar met Gewoon struisgras (Agrostis capillaris, in de handel meestal A. tenuis genoemd), Fijn schapegras (Festuca filiformis, in de handel meestal F. ovina genoemd), Rood zwenkgras (Festuca rubra, in de handel met talloze variëteiten aanwezig) of Veldbeemdgras (Poa pratensis; niet te verwarren met Ruw beemdgras (Poa trivialis), die een veel productiever gras is).
De grasklokjesvegetaties zijn doorgaans niet erg soortenrijk, vanwege de Struisgrasdominantie. Initiële fasen, die nog dicht bij vorige successiestadia (Thero-Airion, Corynephorion) staan zijn soortenrijkst.
Grasklokje is een cultuurvolger, zij het van een cultuur die weg is, namelijk deze van een geringe nutriëntentoevoer in een globaal voedselarm landschap. De binnenlandse Festuco-Galietums zijn nog meer cultuurgebonden. Berijding met vrachtwagens, aanvoer van grind, het aanleggen van gazons, herbicidengebruik, … liggen aan de basis van de huidige standplaatsen.
Voor grasklokjesvegetaties verwijzen we naar de ontstaansgeschiedenis van de middeleeuwse ‘veldgebieden’ en heiden als vermoedelijk belangrijkste referentielandschap. Voor het Duin-Struisgras-verbond in de duinen zijn de ontkalkte middeloude duinen van Bredene en de ontstaansgeschiedenis van de Kleine vlakte in het Zwinbosjescomplex te Knokke belangrijke historische referenties. De binnenlandse vertegenwoordigers zijn slechts enkele jaren tot decennia oud, zoals blijkt uit de soortenbespreking.
Het verbond is niet algemeen, maar wordt nog snel zeldzamer, door de hieronder opgesomde bedreigingen. Ook de oppervlakteschattingen in de paragraaf ‘voorkomen’ aangehaald, geven aan dat eens te meer een graslandtype nog amper met enkele hectaren vertegenwoordigd is in Vlaanderen.
De Grasklokjesvegetaties bieden weinig perspectief tot vervangbaarheid, omdat de nutriëntentoename van het biotoop meestal onomkeerbaar blijkt. Grasklokje kan weliswaar een permanente zaadvoorraad vormen (Thompson et al. 1997), maar of dat voldoende blijkt om in gewijzigde omstandigheden te overleven is twijfelachtig. Anjers blijken meestal niet over een permanente zaadvoorrad te beschikken, maar Steenanjer werd blijkbaar tot nog toe niet onderzocht. De kleine klavertjestoestanden bieden iets meer perspectief tot vervangbaarheid. De vrij recente voorgeschiedenis van de meest terreinen wijst op de mogelijkheid nieuwe biotopen te creëren, waar deze soorten op vrij korte termijn in kunnen verschijnen.
Zoals in de paragraaf historiek vermeld kunnen we slechts gissen naar de ontwikkelingsduur voor een Grasklokjes-vegetatie en lijkt nieuw-creatie van een biotoop niet erg waarschijnlijk. Een kleine klavertjes-vegetatie kan mits een goede abiotische uitgangssituatie op enkele jaren tijd ontstaan, maar de kolonistiesnelheid van de soorten is uiteraard nogal onvoorspelbaar. Vermoedelijk spelen vogels hierin een belangrijke rol (ornithochorie).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.