Dit natuurstreefbeeld omvat door Galigaan gedomineerde ruigtevegetaties van natte kalkmoerassen of oevers op kalkhoudende bodem. De tweede kensoort uit hetzelfde milieu, Veenzegge, komt niet voor in Vlaanderen. Galigaanvegetaties kunnen quasi ondoordringbare, uitgestrekte begroeiingen vormen die zeer lang standhouden. Het moeizaam verterende strooisel en de dichte schaduw van de hoge Galigaanplanten bemoeilijken de kieming van andere planten, waardoor vegetaties met dominantie van Galigaan botanisch meestal zeer soortenarm zijn.
Galigaanvegetaties vragen in principe geen beheer. Een niet-jaarlijks maaibeheer kan aangewezen zijn met het oog op het behoud van een meer soortenrijke vegetatie. Het uitwendige beheer streeft naar het behoud van een gunstige waterhuishouding en het tegengaan van eutrofiëring.
Langdurige verlaging van de watertafel leidt tot spontane successie naar moerasstruweel en broekbos. Verminderde toevoer van kalkrijk of minstens gebufferd grondwater en eutrofiëring van oppervlakte- en grondwater leiden tot geleidelijke degradatie van het habitattype. Ook is dit veentype gevoelig aan vernatting. Aanrijking van voedingsstoffen kan leiden, naast het verdwijnen van kenmerkende soorten, tot een snellere evolutie naar bos en/of tot vestiging van grote zeggen-vegetaties
Verdroogde en/of verboste Galigaanvegetaties kunnen worden hersteld door herstel van de hydrologie in combinatie met een kapbeheer. Uit plagexperimenten in het Buitengoor kan worden afgeleid dat Galigaan vermoedelijk een (beperkte?) zaadvoorraad in de bodem heeft, zodat ook plaggen als herstelmaatregel kan worden vernoemd.
Bij verdroging van Galigaanvegetaties vindt opslag van houtgewas plaats, wat de successie naar moerasstruweel en broekbos (habitattype 91E0) inluidt. Naast broekbos staan Galigaanvegetaties vaak in contact met rietvegetaties, alkalisch laagveen (habitattype 7230), kalkrijk blauwgrasland (habitattype 6410) en natte duinpannen (habitattype 2190). Lokale basenrijke kwel in heideterreinen kan plaatselijk voor ogenschijnlijk tegenstrijdige combinaties met zure, vochtige heide (habitattype 4010) zorgen. Vijvers met een oeverbegroeiing van Galigaan en sloten en slenken in Galigaanmoeras zijn doorgaans rijk aan kranswiersoorten (habitattype 3140).
In verdrogend alkalisch laagveen, duinpannen of kalkrijk blauwgrasland kunnen kwijnende, smalbladige, nietbloeiende scheuten van Galigaan nog jarenlang als herinnering aan een natter verleden blijven voortbestaan. Vegetaties waar slechts enkele planten Galigaan (kwijnend of vitaal) aanwezig zijn, worden niet tot dit habitattype gerekend.
Strooiselrijke Galigaanruigten hebben een rijke ongewervelde fauna. In kalkmoerassen zorgen Galigaanvegetaties voor variatie in de vegetatiestructuur en dragen op die manier bij aan een potentieel hogere faunistische waarde van het gebied.
In tegenstelling tot vele andere venen en moerassen, draagt een strooisellaag bij Galigaanvegetaties bij tot een verhoging van de biodiversiteit, en wordt de aanwezigheid van een strooisellaag zelfs als voorwaarde gesteld voor een gunstige staat. De strooisellaag zorgt voor het scheppen van microhabitats voor soorten, terwijl Galigaan er zich vegetatief kan blijven verjongen en uitbreiden. Het draagt ook bij als structuurelement doordat het overgangen in zuurtegraad en vocht creëert. Bij de soortenrijke variant van dit type werkt een strooisellaag daarentegen verstikkend op de kalkmoerassoorten en wordt het als ongunstig beoordeeld. Omdat deze habitat in mozaïekverband met andere moeras- of waterhabitats voorkomt, is voor het duurzaam voortbestaan en optimaal functioneren van dit type een ruimer ecologisch kader nodig. De aanwezigheid van een zwavelgeur duidt op een ongunstige waterkwaliteit, aangezien dit gas voornamelijk gevormd word in voedselrijke zuurstofloze milieus.
Dit habitattype/natuurstreefbeeld is in een gezonde staat als het aan zekere voorwaarden voldoet, die nagestreefd moeten worden in het beheer (o.b.v. de LSVI tabellen).
Habitatstructuur
Verstoringskenmerken
Vegetatie opbouw
Galigaanvegetaties zijn beperkt tot een tiental hectare in Vlaanderen en als dusdanig “marginaal aanwezig”. Het voorkomen van Galigaan is sterk positief gecorreleerd met de Kempen: het Buitengoor te Mol, het Hageven in Neerpelt en het Goor in Westmeerbeek. Buiten de Kempen is Galigaan ook in geringe aantallen gevonden in o.a. de Langdonken (Herselt), het Torfbroek (Berg) en de Westhoek (De Panne).
Galigaan vormt verlandingsvegetaties op de oevers van ondiepe, stilstaande wateren van het laagland, zoals meren, vijvers en afgesneden meanders met een goede, mesotrofe tot eutrofe waterkwaliteit, zelfs in licht brakke situaties. In valleien komen Galigaanvegetaties voor in natte depressies buiten het overstromingsbereik van de waterloop, wat samenhangt met meer mesotrofe condities dan bij grote zeggenvegetaties. De bodem bestaat uit venig zand of uit veen met zand in de ondergrond, en is gewoonlijk calciumrijk en fosfaatarm. Het waterpeil mag een zekere schommeling vertonen maar niet langdurig ver beneden het maaiveld wegzakken. In sterk gereduceerde bodems zoals drijftillen ontbreekt de soort.
De basenvoorziening in de bodem moet voldoende hoog blijven, daarom kan de bodem hoogstens maar zwak zuur zijn (pH-H2O: >5.5). Op kalkarme plaatsen dient de basenaanvoer te gebeuren via het grond- of oppervlaktewater (Ca: >64 mg/l). Het type is gevoelig voor een toename van fosfor en stikstof in de bodem (C/N: >19,7; totaal N: <0.72%; stikstofdepositie: < 22 kg N/ha/jaar) en kalium in ondiep grondwater (K: <3.1 mg/l).
Bij dit veentype zal de watertafel zich minstens een deel van het jaar boven het maaiveld bevinden (GVG: <-0.04 m onder maaiveld) en het algemeen niet te diep mag dalen (GLG: <0.14 m onder maaiveld). Het is ook zeer gevoelig voor vernatting (GLG: >-0.08 m onder maaiveld).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.