Grote lisdodde heeft een dof blauwgrijzige tint en weinig gewelfde bladschijven. Zowel de mannelijke als de vrouwelijke bloemen hebben aan de voet alleen enkelvoudige, draaddunne haren. Tijdens de bloei zijn de stempels lichtgroen, later worden ze zwartbruin. Grote lisdodde is een moerasplant die vooral goed gedijt in milieus die aan ingrijpende veranderingen onderhevig zijn. De ondergrond kan zeer uitlopend van aard zijn: klei, leem, zand, hoog- of laagveen.
Grote lisdodde is een zeer dominante plant. Net zoals planten als Riet, Liesgras en Grote brandnetel kan Grote lisdodde op sommmige plaasten de vegetatie volledig domineren. Met zijn wortelstok gaat hij zich onder de grond uitbreiden. Wil je hem intomen moet je de wortelstokken verwijderen door ze uit te graven. Of je via beheer de soort gaat intomen hangt af van je beheerdoel.
Langs een aangelegde vijver of in een poel die vol Grote lidodde staan wordt deze plant soms verwijderd om plaats te geven aan andere soorten en terug open water te krijgen.
Grote lisdodde heeft een ruime circumpolaire verspreiding: ze komt zowel voor op het noordelijk halfrond als in Zuid-Afrika en Australië. De Europese verspreiding is zeer vergelijkbaar met die van kleine lisdodde, maar grote lisdodde is iets minder zeldzaam in het noorden. In België is de soort zowat overal algemeen, behalve in de Ardennen.
In Vlaanderen is grote lisdodde zowat overal zeer algemeen.
Grote lisdodde kan tot ruim twee meter hoog worden en heeft een dof blauwgrijzige tint. In vergelijking met Kleine lisdodde investeert zij meer in vegetatieve uitbreiding: aan de spruitbasis ontspringen vaak verscheidene lange, dunne nieuwe wortelstokken. Een jonge plant kan in een jaar uitgroeien tot een Lisdoddevegetatie van drie meter in middellijn. De bladschijf is gewoonlijk één tot anderhalve centimeter breed en aan de onderzijde weinig gewelfd. Het vrouwelijke en het mannelijke deel van de bloeiwijze sluiten doorgaans direct op elkaar aan; zelden is er een tussenruimte van hoogstens een halve centimeter. De vrouwelijke kolf is meestal een à twee decimeter lang en ongeveer twee, soms tot drie centimeter dik. Zowel de mannelijke als de vrouwelijke bloemen hebben aan de voet alleen enkelvoudige, draaddunne haren. De vrouwelijke bloemen en pistillodia staan op slanke, ongeveer twee millimeter lange zijasjes; de haren zijn wit, schutblaadjes ontbreken. De ruitvormige stempels vormen samen de 'buitenwand' van de kolf en onttrekken de overige delen van de bloeiwijze aan het oog. Tijdens de bloei zijn ze lichtgroen, later worden ze zwartbruin. Na vruchtzetting sterft niet alleen de bloeistengel maar ook het voorafgaande stuk wortelstok af; de nieuwe wortelstokken die aan de voet van een bloeiende halm uitgroeien, verliezen dus spoedig hun onderlinge samenhang.
Grote lisdodde komt voor in de gematigde zone van het noordelijk halfrond. In Nederland is zij vrij algemeen.
Grote lisdodde is een moerasplant die vooral goed gedijt in milieus die aan ingrijpende veranderingen onderhevig zijn. De ondergrond kan zeer uitlopend van aard zijn: klei, leem, zand, hoog- of laagveen. De plant is niet tegen golfslag bestand en groeit op beschutte plaatsen, in wateren van beperkte omvang of in moerassen die al vrijwel geheel verland zijn. Vooral vestigt zij zich op luwe plekken in ondiep water waar veel slib en/of organisch afbraakmateriaal wordt afgezet en die aldus met een weke moddermassa gevuld raken. Vallen zulke plaatsen dan ook nog droog, dan ontstaat het ideale milieu voor Grote lisdodde. De massa's organische resten komen met zuurstof in contact en worden geoxideerd. Onder zulke omstandigheden kan de plant massaal kiemen en/of zich met zijn uitlopers zeer snel uitbreiden, zodat zij niet zelden hoofdbestanddeel van de begroeiing wordt, mits de grond niet uitdroogt. Groeiplaatsen van dit type komen in allerlei omgeving voor: in bermsloten, poeltjes binnen verkeersknooppunten, vijvers, drinkputten, zand- en leemgroeven, duinmeertjes, pas ingepolderde terreinen en lage delen van opgespoten zandvlakten, ook wel aan kanaaloevers.
Grote lisdodde kan in zeer voedselrijk milieu met neutraal tot basisch water groeien, maar ook in zure en van oorsprong zeer voedselarme omgeving, zoals in heidevennen en hoogveenputten. In het laatste geval wijst haar -- vaak zeer opvallende -- optreden op toenemende voedselrijkdom door het binnendringen van landbouwwater, bemesting door een vogelkolonie, of het beschikbaar komen van voedingsstoffen door brand of veraarding. In kleine laagveenplassen komt zij voor op plaatsen waar veel organisch materiaal aanspoelt. Wat haar voorkomen in oude rivierlopen betreft, staat zij veel frequenter in volledig afgesneden armen dan in rivierlopen die 's winters nog voor de rivier toegankelijk zijn. In het zoetwatergetijdengebied is Grote lisdodde kenmerkend voor de slibrijke kommen achter de oeverwallen, waar zij gemiddeld op weker slib groeit dan Kleine lisdodde en tot ruim een halve meter onder de gemiddelde hoogwaterlijn afdaalt. In rietlanden en rietkragen staat Grote lisdodde voornamelijk op plekken die door brand of anderszins verstoord zijn. Zij kan in rietland echter ook optreden als verlandingsrelict, en wel in situaties waar voortgezette slibafzetting Riet de kans gaf zich te breiden ten koste van Grote lisdodde, zonder dat laatstgenoemde geheel verdween. Ook op lichte, modderige plekken in broekbos weten zich soms groepjes Grote lisdodde te handhaven. In allerlei omgeving wordt zij dikwijls vergezeld door Wolfspoot (Lycopus europaeus). Planten die in poelen en sloten binnen bereik van koeien groeien, worden vaak grondig afgegraasd.
Op een aantal plaatsen in het midden en westen van het land komt een bastaard van Grote en Kleine lisdodde voor, Typha X glauca genaamd. Hij staat in kenmerken ongeveer tussen de oudersoorten in, maar is geheel of grotendeels onvruchtbaar en zeer fors, tot vier meter hoog. Door vegetatieve uitbreiding kan deze hybride pleksgewijs de begroeiing beheersen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Grote lisdodde heeft een bredere ecologie dan kleine lisdodde in zoverre dat ze ook in voedselrijker en minder diep water gedijt. Zelfs in ‘s zomers uitdrogende sloten floreert de soort. Het is ook enigszins een storingssoort, die als pionier open, natte bodems koloniseert. Ze komt voor op allerlei slibhoudende tot pure mineraalbodems, in min of meer voedselrijk, stilstaand tot zwak stromend water: sloten, vaarten en rivieren, poelen, verlandende moerassen, moerasbos enz. De soort is minder gevoelig voor brak water dan kleine lisdodde.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.