Veelbloemige veldbies is een lage, soms middelhoge, dofgroene, dikwijls wat rood aangelopen, in dichte pollen groeiende voorzomerbloeier. De bladschijf heeft een getande rand.
Veelbloemige veldbies is een plant van vochtige tot soms vrij droge, zwak tot matig zure, humeuze, tamelijk voedselarme, kalkarme of kalkloze, zonnige of licht beschaduwde standplaatsen. In standplaats komt zij meer dan de overige Veldbiezen met een aantal Russen overeen, speciaal met Biezenknoppen.
Het areaal van veelbloemige veldbies is zeer uitgestrekt. De soort komt over vrijwel geheel Europa voor, evenals in de koude en gematigde streken van Noord-Amerika en Azië. Op een aantal plaatsen in het zuidelijk halfrond is ze ingeburgerd. In Wallonië is de soort algemeen.
Veelbloemige veldbies is algemeen in Vlaanderen en er is weinig veranderd tussen de eerste en de tweede karteerperiode. In de Kempen, waar de soort van nature het meest voorkomt, is ze evenwel verhoudingsgewijs iets minder gevonden, in Oost-Vlaanderen iets meer.
Veelbloemige veldbies is een lage, soms middelhoge, dofgroene, dikwijls wat rood aangelopen, in dichte pollen groeiende voorzomerbloeier met een kort, min of meer verticaal wortelstokje zonder uitlopers. De stengels staan stijf rechtop. De bladschijf heeft een getande rand. De meestal reebruine, soms bleke bloemen staan in compacte, eivormige hoofdjes, die met ongeveer vijf tot twintig (zelden minder) bijeen in een schermvormige of samengetrokken bloeiwijze staan. De helmknoppen zijn ongeveer een millimeter lang; hun lengte is ongeveer gelijk aan, in elk geval minder dan tweemaal die van de helmdraden. De zaden dragen aan de voet een aanhangsel, waarvan de lengte hoogstens een-derde van die van de rest van het zaad is.
Veelbloemige veldbies komt in tal van vormen voor in de koude en koel-gematigde streken van het noordelijk halfrond en ook in zuidelijk Zuid-Amerika, gebergten van Zuid- en Zuidoost-Azië, in Australië en op Antarctische eilanden, in Afrika echter alleen op enkele plaatsen in het Atlasgebied. In Nederland is zij vrij algemeen in de pleistocene streken, in laagveengebieden en in de duinstreek; in kleistreken wordt zij sporadisch aangetroffen. Twee vormen zijn bij ons te onderscheiden. De 'gewone' Veelbloemige veldbies (subsp. multiflora) heeft een losse, schermvormige bloeiwijze met opgerichte (niet terugslaande) takken, waarvan de langste soms weer vertakt is; alleen het hoofdje aan het eind van de hoofdas is ongesteeld en zit temidden van de gesteelde hoofdjes. De twee schutbladen steken meestal niet boven de bloeiwijze uit. De hoogstens drie millimeter lange bloemdekbladen zijn niet langer dan de rijpe doosvrucht. De wat minder algemene Dichtbloemige veldbies (L. multiflora subsp. congesta) heeft een tot een kluwen samengetrokken bloeiwijze, die als geheel een hoofdjesachtige indruk maakt, soms met enkele langer gesteelde hoofdjes terzijde van het kluwen. De twee schutbladen steken buiten de bloeiwijze uit. De minstens drie millimeter lange bloemdekbladen steken boven de rijpe doosvrucht uit. De verschillen tussen beide ondersoorten zijn niet scherp.
Veelbloemige veldbies is een plant van vochtige tot soms vrij droge, zwak tot matig zure, humeuze, tamelijk voedselarme, kalkarme of kalkloze, zonnige of licht beschaduwde standplaatsen. In standplaats komt zij meer dan de overige Veldbiezen met een aantal Russen overeen, speciaal met Biezenknoppen. Over het algemeen wijst haar optreden op trage strooiselafbraak. De standplaats komt zelden of niet onder water en kan 's zomers oppervlakkig uitdrogen; het bodemvocht is een mengsel van grond- en regenwater. Veelbloemige veldbies groeit vooral in vochtige, schrale hooilanden, onder meer in blauwgraslanden, verder in vochtige, kalkarme duinvalleien en in veenmosrietland. Bij bemesting verdwijnt zij spoedig. Veelvuldig verschijnt zij voorts op lichte plekken in bossen op zure, arme en dikwijls niet erg vochtige grond, bijvoorbeeld langs bospaden, op kapvlakten en op de wortelkluit van omgewaaide bomen. In Elzenbroek staat zij wel op oppervlakkig verzuurde plekken, waar Moerasviooltje (Viola palustris) vaak een belangrijke plaats inneemt. Vaak treedt Veelbloemige veldbies samen op met Pijpenstrootje (Molinia caerulea), Tandjesgras (Danthonia decumbens), Gewoon reukgras (Anthoxanthum odoratum), Zwarte zegge (Carex nigra) en Tormentil (Potentilla erecta), op open plekken in bossen ook met Pilzegge (Carex pilulifera), in duinvalleien soms met haar verwant Gewone veldbies. Dichtbloemige veldbies is vooral in heideachtige omgeving aan te treffen, op spaarzaam begroeide plekken op sterk humeuze tot venige, dikwijls min of meer verdroogde grond.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Veelbloemige veldbies is een erg variabele soort. Gewoonlijk onderscheidt men in Vlaanderen twee ondersoorten: subsp. multiflora (veelbloemige veldbies) en subsp. congesta (dichte veldbies). Mogelijk bestaat er een derde ondersoort, namelijk subsp. pallescens, die afhankelijk van de auteur als variëteit, ondersoort of recenter zelfs als aparte soort wordt beschouwd. Veelbloemige veldbies komt in vrij uiteenlopende vegetaties voor: bossen met een eerder open structuur, met inbegrip van open plekken, kapvlakten, bospaden en bosranden, heiden, schrale hooilanden en wegbermen. De soort is eerder lichtminnend, staat dikwijls op een wat meer beschutte, zonnige standplaats en is kalkmijdend. Zure, zandige tot lemige of zelfs wat venige bodems met een niet al te goede strooiselafbraak zijn ideaal, zeker als ze voldoende vochthoudend zijn en aan de stikstofarme kant. De soort verdraagt oppervlakkige uitdroging goed.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.