Mattenbies, ook bekend als 'zoete bies', is een hoge zomerbloeier met een stevige wortelstok en lange stengels. De plant heeft rolronde stengels, lange bladeren en vertakte bloeiwijzen met veelbruine aren. Ze groeit vooral in zoet, voedselrijk water en kan zich onder water ontwikkelen, hoewel ze zoutmijdend is. Mattenbies speelt een rol in het opbouwen van slib en biedt habitat voor andere oeverplanten. Ze komt voor in diverse Europese en Aziatische regio's en kan zich goed aanpassen aan verschillende substraten. De plant heeft luchtkanalen om zuurstof te transporteren en overleeft beter onder water dan sommige andere oeverplanten. Mattenbies wordt vaak gebruikt voor vlechtwerk en in waterzuiveringssystemen.
Mattenbies is een zeer wijdverspreide Euraziatische soort, die zowat overal in Europa voorkomt, behalve in het zuidoosten. In België komt ze zowel in Vlaanderen als in Wallonië voor.
In Vlaanderen is mattenbies vrij zeldzaam. De soort is vooral te vinden in de Kempen (in het bijzonder in het Midden-Limburgse vijvergebied) en langs de Maas en houdt daar goed stand. Ten opzichte van de periode (1939-1971) ging mattenbies ongeveer overal elders fors achteruit, zoals bijvoorbeeld heel duidelijk het geval is langs de Schelde en haar bijrivieren (HOFFMANN et al. 1996). De reden van die achteruitgang moeten gezocht worden in de eutrofiëring van het oppervlaktewater, al dan niet in combinatie met een verslechtering van de waterkwaliteit, maar misschien meer nog in het teloorgaan van geschikte biotopen (oeverzones) door moderne (harde) bedijkingstypes en door overmatige vraat door waterwild en muskusratten (CLEVERING & VAN GULIK 1994).
Mattenbies, in de biezenteelt bekend als 'zoete bies', is een zeer hoge, donkergrijze tot blauwgroene zomerbloeier met een geel- tot roodbruine, harde en brosse wortelstok, die zowel onder de aftakkingspunten als daartussen beworteld is. De meestal rolronde, gladde, tot meer dan drie meter lange en aan de voet meestal verscheidene centimeters dikke (maar niet knotsvormige) stengel draagt in zijn onderste deel minstens twee volledige bladeren. Deze bladeren hebben een gootvormige tot vrij vlakke, zelden meer dan twee decimeter lange en tot ruim een halve centimeter brede bladschijf. De scheden rafelen tenslotte tot vezels uiteen. De bloeiwijze ontspringt schijnbaar zijdelings aan de stengeltop. Meestal is zij vrij los, met tot zes centimeter lange, vertakte assen. De veelbloemige, bruine aren zijn langwerpig, gemiddeld een centimeter lang, ongeveer driemaal zo lang als breed. De kafjes vertonen aan de top twee min of meer afgeronde lobben met daartussen een duidelijke inkeping, waaruit de middennerf als een naaldje uittreedt. Ze zijn geheel glad of alleen op de middennerf wrattig. De bloemen bevatten vier tot zes borstels, die ongeveer even lang zijn als het nootje. De stijl draagt drie stempels. Het nootje is stomp driekantig en minstens tweeëneenhalve millimeter lang.
Mattenbies komt voor in bijna heel Europa, in Zuidwest- en Centraal-Azië en aan de noordrand van Afrika; Scirpus lacustris s.lat., waartoe onder meer ook de Ruwe bies behoort, is een kosmopoliet. In Nederland is Mattenbies plaatselijk vrij algemeen, maar op de hoge zandgronden in het oosten en het midden en in Zuid-Limburg en Zeeland is zij zeldzaam; zij ontbreekt geheel of grotendeels op de zeeklei van Noord-Groningen en Noord-Friesland, in Noord-Holland benoorden het IJ en op de Waddeneilanden. Waar zij samen met Ruwe of Driekantige bies voorkomt, kunnen bastaardzwermen optreden.
Mattenbies is pionier bij uitstek van oevervegetaties in zoet, voedselrijk water; in stilstaand water is het een voorloper van de verlanding en in langzaam stromend water een slibvanger. In tegenstelling tot Ruwe bies is zij zoutmijdend; haar voorkomen in brak water berust meestal op aanplanting, tot kieming blijkt zij hier niet in staat. Zij groeit in water met een diepte tot twee, soms tot ruim drie meter. Op een met water verzadigde bodem brengt een jonge plant eerst zes of zeven vrij korte bladeren voort voordat een stengel gevormd wordt. Mattenbies kan ook, evenals Ruwe bies, Heen en Lisdodden (Typha spp.), onder water kiemen – een verschil met bijvoorbeeld Riet (Phragmites australis). Bij geringe waterdiepte groeien de jonge biesjes spoedig met de bladeren boven water uit. In dieper water gedraagt Mattenbies zich in haar jeugd echter als waterplant, iets waartoe haar verwanten Ruwe bies en Heen niet in staat zijn. Onder water vormt de jonge Mattenbiesplant zwevende, lintvormige bladeren. De groei verloopt aanvankelijk traag en veel van de plantjes worden door waterbeweging voortijdig van de bodem losgerukt en spoelen op de oever aan. Een enkele plant slaagt erin vaste voet te krijgen. Vaak worden tientallen bladeren gevormd voordat de plant met haar bladtoppen het wateroppervlak bereikt en met stengelvorming begint. Vervolgens kan zij uitgroeien tot een groep van tientallen stengels die als voorpost en golfbreker staat temidden van open water of vegetaties van waterplanten als Gele plomp (Nuphar lutea) en forse, ondergedoken Fonteinkruiden (Potamogeton spp.). In de luwte tussen deze Mattenbiespollen kunnen zich andere oeverplanten vestigen, zoals Grote egelskop (Sparganium erectum subsp. erectum), Holpijp (Equisetum fluviatile), Grote waterweegbree (Alisma plantago-aquatica), Grote watereppe (Sium latifolium) en Liesgras (Glyceria maxima). Ook sommige minder krachtige waterplanten voelen zich tussen de Mattenbiezen beter thuis dan in open water, zoals Grof hoornblad (Ceratophyllum demersum), Groot blaasjeskruid (Utricularia vulgaris) en Eendekroos (Lemnaceae).
Evenals andere forse oeverplanten beschikt Mattenbies over een stelsel van luchtkanalen in stengel en wortelstok om haar ondergrondse delen van zuurstof te voorzien. Mattenbies, Ruwe bies en Heen overtreffen andere oeverplanten in hun tolerantie voor zuurstofarmoede in de winter. Anders dan Riet en Lisdodden hebben ze geen boven water uitstekende stengels of stengelvoeten nodig om de winter door te komen. Ook zonder zo'n ventilatievoorziening zijn ze, dankzij de grote zetmeelreserves in hun wortelstokken, in staat het volgende voorjaar nieuwe scheuten voort te brengen.
Mattenbies groeit op allerlei substraat: veen, klei en zand, zowel op week slib als op vaste grond en ook op de voet van steenglooiingen van dijken en kribben. In grote, woelige plassen staat zij voornamelijk aan de luwe kant, in kleine plassen meer aan de loefzijde. In van oorsprong voedselarme plassen, zoals heidevennen, verschijnt zij pas als hier voedselrijk (landbouw)water doordringt. Verder bieden kanalen haar een kans zich in pleistocene streken te vestigen. In het rivierengebied groeit zij in afgesneden rivierarmen en wielen, zowel binnen als buiten het winterbed van de rivier. Een echte biezenbiotoop vormt het zoetwatergetijdengebied, waar Mattenbies, Ruwe en Driekantige bies en hun bastaarden, alsmede Heen voorkomen. Mattenbies blijkt slecht bestand tegen uitdroging en staat op plekken die bij eb meestal onder water blijven ofwel slibrijk genoeg zijn om bij het droogvallen niet uit te drogen. In de zonering van relatief zandige oeverwallen en platen neemt zij een geringere plaats in dan in luwe kommen achter de oeverwallen, waar veel fijn slib wordt afgezet. Een bedreiging voor de biezenvegetaties van het zoetwatergetijdengebied vormt erosie door golfslag ten gevolge van de scheepvaart.
Mattenbies is een echte pionier. De opslibbing waar zij zelf aan meehelpt, begunstigt aanvankelijk een goede groei, maar maakt tenslotte haar voortbestaan onmogelijk. Ook in gesloten verlandingsvegetaties voelt zij zich doorgaans niet meer thuis en kwijnt zij weg. Alleen in onbegaanbaar modderige delen van polderboezemlanden zijn weleens bloemrijke moerasvegetaties te vinden, waar tussen Mattenbies soorten als Veenpluis, Moeraskartelblad (Pedicularis palustris) en Dotterbloem (Caltha palustris) gedijen.
Op Mattenbies en Ruwe bies komt de roestzwam Puccinia scirpi voor, die aan het begin van de zomer zijn cyclus aanvangt op Watergentiaan (Nymphoides peltata) en daarna overgaat op Mattenbies. Hierop blijven de in rijen gerangschikte sporenhoopjes aanvankelijk onderhuids; bij het doorbreken veroorzaken ze splijting van de opperhuid.
Enkele insecten zijn min of meer op Mattenbies gespecialiseerd (in hoeverre ze ook op Ruwe bies en andere verwanten voorkomen, valt nog te onderzoeken). Het vrij zeldzame uiltje Archanara algae vliegt in de nazomer in de schemering tussen Mattenbiezen. Dankzij een speciaal 'snijapparaat' is het vrouwtje in staat eieren onder de opperhuid van Mattenbies te leggen, waar ze overwinteren. In de voorzomer leeft de rups in de top van een scheut van de bies, die daardoor verwelkt. Soms wordt de ontwikkeling in deze plant voltooid, maar vaak verhuist de rups omstreeks het begin van de zomer naar Lisdodde of Gele lis, waar zij in de stengel mineert en zich verpopt. Van de Tortricidae gebruiken Bactra furfurana en Bactra lancealana behalve Russen ook wel biezen als voedselplant. Van de Pyralidae is Acigona cicatricella aan Mattenbies gebonden. Halmen waarin deze rups leeft, worden boven haar woonplaats felgeel van kleur. Verpopping vindt plaats in de stengel. De vlinder vliegt in het midden van de zomer. Opmerkelijk is het verschil in uiterlijk tussen de seksen: de mannetjes hebben een roomwitte grondkleur en een spanwijdte van ruim twee centimeter; de vrouwtjes zijn meer bruin en ruim anderhalf keer zo groot.
De bladhaantjes worden op Mattenbies vertegenwoordigd door enkele Donacia-soorten. Op plaatsen waar deze plant in ondiep water staat, komt D. thalassina voor. Uit Midden-Limburg is de fraaie, zeldzame D. brevicornis van Mattenbies bekend. Ook D. impressa leeft op deze plant. Deze drie soorten worden echter ook van andere Cypergrassen vermeld. Van de halmvliegen valt Pseudopachychaeta approximatonervis als biezenspecialist te vermelden.
Biezenteelt
Zoals de naam Mattenbies al zegt, zijn de halmen van deze plant bijzonder geschikt voor het weven of vlechten van matten, die als vloerbedekking dienden. Verder zijn gehalveerde biezenstengels te gebruiken als kuipersbies, dat wil zeggen voor het dichten van de naden (breeuwen) van wijn- en haringvaten. Halmen van goede taaiheid zijn te vinden op plaatsen waar slib wordt afgezet, speciaal in het zoetwatergetijdengebied. Met name 'hangzaad', een vorm van Mattenbies met lange, slanke, tenslotte overhangende halmen met rijk vertakte bloeiwijze, is in trek. Planten uit laagveenplassen hebben vaak brossere halmen dan die uit het rivierengebied; toch werd in plassen in Noordwest-Overijssel en Midden-Friesland wel Mattenbies geoogst.
Ook Ruwe bies wordt gesneden. Zij dient met name voor het maken van stoelzittingen; korte halmen zijn als bindmateriaal te gebruiken. In het zoetwatergetijdengebied en in aanplantingen in het mondingsgebied van de Gelderse IJssel wordt de forse 'basterdbies' geoogst. Andere vormen van Ruwe bies hebben brak water nodig om halmen van goede kwaliteit te kunnen ontwikkelen; zij werden met name langs het Haringvliet geteeld, maar dit is door afdamming verzoet en ongeschikt voor biezenteelt geworden. Behalve Mattenbies en Ruwe bies werd in de omgeving van de IJsselmonding een tussenvorm tussen beide Biezen geteeld, die bekend staat onder de naam Fransje (S. lacustris subsp. flevensis).
Opslibbing maakt een biezenveld na verloop van tijd ongeschikt voor goede biezengroei. Nieuwe velden worden door biezentelers aangelegd op onbegroeide, zandige plekken in ondiep water. Pootgoed wordt met een schop of botje (een hartvormig schopje) in bestaande biezenvelden met kluit en al op een à anderhalve decimeter diepte afgestoken en in rijen uitgeplant. Vanaf zijn vierde jaar is een nieuw biezenveld te oogsten. Dit gebeurt in de eerste helft van de zomer, dus in het volle groeiseizoen. Met hun grote regeneratievermogen herstellen de biezen zich van deze ingreep vóór de herfst, terwijl hun metgezellen – zoals Grote kattestaart (Lythrum salicaria), Lisdodden, Grote egelskop, Grote waterweegbree en Zwanebloem (Butomus umbellatus) – door het snijden worden teruggedrongen. Hierdoor kunnen biezen een overheersende plaats blijven innemen op een hoogte in de zonering waar ze van nature al sterk door andere planten zouden zijn teruggedrongen. Door jaarlijks oogsten zouden echter ook de biezen voortijdig uitgeput raken; in de regel wordt dan ook om het andere jaar gesneden.
Vanaf ongeveer 1700 was Genemuiden aan het Zwarte Water centrum van biezenteelt en -nijverheid. De riviermondingen in deze omgeving vormden een zoetwatergetijdengebied dat biezen optimale kansen bood, totdat de afsluiting van de Zuiderzee hier een eind aan maakte. Tegenwoordig vindt in deze omgeving nog biezenteelt plaats in daarvoor aangelegde vijvers in het IJsseldal, alsmede in het Drontermeer. In het zuidwesten van het land is de Biesbosch als biezengebied verloren gegaan; aan de Oude Maas zijn nog enige velden met Ruwe bies en Mattenbies in bedrijf. Biezenmatten zijn grotendeels door kokosmatten en andere vloerbedekkingen verdrongen. Een moderne toepassing van biezen betreft het gebruik in waterzuiveringsbekkens. De zuurstof die zij via haar halmen in haar ondergedoken delen brengt, wordt deels in het water uitgescheiden en bevordert daar de groei van micro-organismen die organisch materiaal in het water afbreken. Hierbij vrijkomende stikstofverbindingen en fosfaat worden door de biezen opgenomen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Mattenbies is nauw verwant met ruwe bies. Heel lang werd deze laatste soort slechts als een ondersoort beschouwd van mattenbies. De oeverzones van vooral diepere, stilstaande tot zwak stromende wateren, zoals grotere plassen, kanalen en rivieren, vormen de voorkeurbiotoop van mattenbies. De soort bezet een specifieke plaats in verlandingszones in relatie tot waterdiepte en mate van golfslag: mattenbies staat dieper dan riet en kleine lisdodde. Langs getijdenrivieren is ze te vinden tussen enerzijds hoogwater en anderzijds halfweg halvertij en laag water (REICHGELT 1954). Mat-tenbies groeit bij voorkeur in zwak zuur, ionenrijk, voedselrijk, zoet tot zwak brak, zacht tot matig hard water van het sulfaattype, in combinatie met een licht organische tot organische, carbonaatarme bodem.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.