De Hemelboom is een invasieve exoot. Het is een middelgrote boom met een losse, onregelmatige kroon van opwaarts gerichte takken. De bladeren zijn geveerd, groot (tot 60 cm lang), en staan voornamelijk aan het uiteinde van de takken. Het bloemgestel is een pluim. De vruchten zijn gevleugeld, wat de verspreiding via wind en water ten goede komt. Deze overzichtelijke herkenningsfiche geeft onder andere ook verschillen met er op gelijkende soorten weer.
Handmatige verwijdering van jonge zaailingen door uittrekken. Mechanische verwijdering van grotere bomen met een kraan, waarbij zoveel mogelijk van het wortelsysteem wordt verwijderd. Idealiter uitgevoerd vóór zaadzetting. Nazorg is nodig om opnieuw opschietende scheuten (uit wortels en op stammen) te verwijderen. Onder het menu 'Beheer' gaan we hier nog veel dieper op in.
Beheeropties:
Mechanisch en handmatig
Ailanthus altissima is waarschijnlijk het best te beheersen door jonge zaailingen die nog geen penwortel hebben handmatig te verwijderen (Meloche en Murphy 2006, Q-bank 2019, CABI 2019). Dit kan het beste worden gedaan na regen wanneer de bodem los is, hoewel dit minder relevant kan zijn voor kustduinen, en wanneer de zaailingen groot genoeg zijn om vast te pakken. Zorg ervoor dat het hele wortelsysteem wordt verwijderd om hergroei te voorkomen (SEPPC, 2012), en zaailingen moeten jong en vóór zaadzetting worden verwijderd. In zandduinen kunnen grotere planten en bomen mechanisch met een kraan worden verwijderd, waarbij zoveel mogelijk van het wortelsysteem wordt meegenomen. Regenererende scheuten moeten vervolgens handmatig worden verwijderd.
Een andere optie is handmatig kappen (mogelijk met gereedschap zoals bosmaaiers, kettingzagen, bijlen, machetes, takkenscharen en snoeischaren). Deze methode verwijdert echter alleen de bovengrondse delen van de plant, wat vaak leidt tot regeneratie en de vorming van nog meer scheuten. Het omzagen van bomen stimuleert doorgaans de vorming van wortelscheuten, en zonder aanvullende behandeling van de stronken kan dit leiden tot een aanzienlijke toename van het aantal stammen en sterke dichtheid van het struikgewas (Meloche en Murphy 2006). Waar mogelijk zou het hele wortelstelsel verwijderd moeten worden, bijvoorbeeld door de boom met een kraan uit te trekken.
Grotere bomen kunnen worden geringd als staand dood hout geen probleem vormt in het gebied. Dit is het meest effectief in het voorjaar, wanneer de bomen actief groeien. Ringen leidt meestal tot minder wortelscheuten dan het omzagen (Agentschap voor Natuur en Bos 2014). Mechanische behandelingen van grotere bomen alleen, zoals het kappen van de stam op kraaghoogte of het ringen van de boom, doden de boom niet; integendeel, dit stimuleert juist krachtig uitschieten vanuit de overgebleven stam en wortels (Burch, 2003; CABI, 2019). Zelfs een ‘dubbele kap-stronkbehandeling’ die elk jaar gedurende vijf opeenvolgende jaren werd uitgevoerd, bleek onvoldoende om het hergroeivermogen significant te verminderen (Constán-Nava, 2010).
Nazorg na beheermaatregelen is altijd noodzakelijk, ongeacht de toegepaste methode, omdat de boom opnieuw kan uitlopen vanuit resterende worteldelen. Behandelde locaties moeten één of meerdere keren per jaar worden gecontroleerd, waarbij nieuwe scheuten of zaailingen ten minste gedurende drie jaar worden verwijderd. Er is echter weinig risico op de vorming van een levensvatbare, langdurige zaadbank. Waar mogelijk kan het aanplanten van een bodembedekkende laag, bij voorkeur met inheemse bomen of gras, helpen om de bodem te beschaduwen en de vestiging van nieuwe Ailanthus-zaailingen te ontmoedigen.
Chemische Controle
Eerdere experimenten hebben aangetoond dat alleen het gebruik van herbiciden, zoals glyfosaat en triclopyr in combinatie met fysieke behandeling, effectief is gebleken in het onderdrukken van de hergroei van volwassen Ailanthus-bomen na kappen. Dit heeft geleid tot een significante reductie van Ailanthus altissima in gebieden waar de soort was binnengedrongen (Burch 2003, Meloche 2006, DiTomaso & Kyser 2007).
De staminjectiemethode, waarbij gaten in de stam worden geïnjecteerd met herbicide en vervolgens worden afgedekt, wordt beschouwd als de veiligste techniek voor bomen in natuurlijke habitats. Ongemengde glyfosaat (bijvoorbeeld Myrtos® 360 SL, NUFARM Italia srl, Milan - 360 g per liter) wordt met een plastic spuit in de gaten geïnjecteerd. Bij bomen met een diameter op borsthoogte (DBH) kleiner dan 8 cm wordt 1 ml herbicide gebruikt, terwijl voor bomen met een DBH groter dan 8 cm 2 ml wordt aanbevolen. In terrestrische ecosystemen heeft glyfosaat een lage mobiliteit omdat het snel door bodemcolloïden wordt geadsorbeerd en vervolgens biologisch wordt afgebroken (Badalamenti & La Mantia 2013). Echter, op steriele bodems zoals zand en veen kan glyfosaat langer actief blijven door de lagere biodegradatie, wat gevolgen kan hebben voor het herstel van de locatie en toekomstig bodemgebruik (T. Renals, pers. comm.). DiTomasio (2007) toonde aan dat ook ongemengde imazapyr effectief is, terwijl Miller (2003) aantoont dat verdunningen van Garlon 3A, Pathway*, Pathfinder II of Arsenal AC* eveneens effectief zijn. Voor gevelde bomen kunnen deze herbiciden direct op de stamtoppen worden aangebracht direct na het kappen. Elk geïnjecteerd gat moet worden afgedicht met een wondafdekmiddel. Het herbicide moet het cambiumweefsel bereiken en wateroplosbaar zijn om effectief te zijn (wiki.bugwood.org). Voor de staminjectie wordt per boom een gat van 8 tot 10 mm doorsnede in de stam geboord op ongeveer 1 meter boven de grond, onder een hoek van 45° en met een diepte van 5 cm in de stam (Badalamenti & La Mantia 2013). Staminjectie werkt het beste tegen de late zomer, wanneer herbiciden optimaal naar de wortels worden getransporteerd.
De methode voor toepassing op de schorsbasis, waarbij hoge concentraties (10-20%) herbiciden in olie of andere doordringende middelen (het mengsel moet door de schors kunnen penetreren en het vaatweefsel bereiken) worden aangebracht op de onderste stamdelen, vereist geen kappen. Deze methode biedt een goede wortelvernietiging, vooral in de herfst wanneer voedingsstoffen richting de wortels worden getransporteerd (wiki.bugwood.org). Imazapyr is zo een herbicide die effectief is voor toepassing op de schorsbasis (Boer, 2013). Een nabehandeling met bladherbiciden kan nodig zijn om uitlopers en wortelopschot te bestrijden (Swearingen & Panhill, 2009).
Bij de methode van kap-stompbehandeling wordt de boom direct na het kappen (binnen 20 minuten) behandeld met herbiciden op de vers gekapte oppervlaktes. Dit is het meest effectief tijdens het groeiseizoen, bij voorkeur in de late lente, en werkt goed om het wortelstelsel te doden. Herbiciden zoals imazapyr, triclopyr, dicamba, Garlon 4, Tordon K en combinaties van 2,4-D en picloram zijn effectief gebleken voor deze behandeling (DiTomaso & Kyser 2007; Burch, 2003; Boer, 2013). Glyfosaat bleek hierbij echter minder effectief (Swearingen & Panhill, 2009).
Voor jonge boompjes en zaailingen kan een bladspraymethode worden toegepast met glyfosaat (niet-selectief) of triclopyr (selectief voor dicotylen, dus gras- en naaldboomsoorten uitgesloten). Voor grote groepen zaailingen kunnen deze middelen effectief zijn bij spot treatments (ter plaats behandelen) (SE-EPPC, 2002, Miller 2003). Granulaire herbicidekorrels die aan de voet van ongewenste planten worden verspreid en door regen naar de wortels sijpelen, worden hier niet besproken vanwege het hogere risico op niet-doelgerichte effecten.
Biologische Controle
Op dit moment is er geen operationeel biocontroleprogramma voor deze boomsoort. Ding et al. (2006) rapporteerden dat in het natuurlijke verspreidingsgebied in China 46 fytofage arthropoden, 16 schimmelsoorten en één potyvirus A. altissima aantasten, waarbij sommige hiervan aanzienlijke schade aan de boom veroorzaken. Twee snuitkevers, Eucryptorrhynchus brandti en E. chinensis, vormen daar een grote plaag voor de boom en zijn specifiek gericht op A. altissima. Deze kevers zijn veelbelovend als potentiële biocontrole-agenten. Ook zijn er twee roestschimmels, Aecidium ailanthi J. Y. Zhuan sp. nov. en Coleosporium sp., gemeld op de hemelboom in China, het zijn ook veelbelovende kandidaten voor de biologische bestrijding van de plant.
In het nieuwe verspreidingsgebied van de soort (Noord-Amerika en Europa) werden negen insecten en 68 schimmels aangetroffen die samenhangen met deze boomsoort. Op basis van deze screening identificeerden de auteurs de Ailanthus-webworm (Atteva punctella) en de bodemschimmel Fusarium oxysporum f. sp. perniciosum (veroorzaker van mimosa-verwelking) als mogelijke nuttige biologische bestrijdingsmiddelen die verder moeten worden getest op gastheerspecificiteit en risicoanalyse.
Sinds 2020 werkt CABI samen met partners om mogelijkheden voor biologische bestrijding van de hemelboom in Canada te coördineren (https://www.cabi.org/projects/biological-control-of-tree-ofheaven/(opent nieuw venster)). Dit onderzoek richt zich op de potentiële effectiviteit van de galmijt Aculus taihangensis (voorheen A. mosoniensis) als biocontroleagent. Deze mijt, die al voorkomt in delen van Europa (zoals Italië), kan ernstige schade toebrengen aan zaailingen en de nieuwe groei in het vroege voorjaar remmen (Marini et al. 2021). De testen op gastheerspecificiteit zijn nog gaande.
Bovenstaande tekst en referenties komen volledig uit Adriaens et al., 2022
Hemelboom is inheems in China. In Europa werd hij als sierboom in 1751 ingevoerd in Engeland door een Franse Jezuïet (SHAH 1997). Hij is ondertussen wijdverspreid in het Middellandse Zeegebied. De soort wordt al meer dan een eeuw als sierboom gebruikt in openbare parken en privétuinen. Hemelboom werd sinds de jaren 1950 in België als verwilderd gerapporteerd en is sindsdien toegenomen, vooral in stedelijke gebieden sinds 1980 (Van Landuyt 2006, DEMNA 2020, Verloove 2020). Hoewel de trend in beschermde gebieden in België niet geheel duidelijk is, nemen zowel het aantal waarnemingen als de verspreiding van de soort nog steeds toe.
Bovenstaande referenties en het meeste van de tekst komen uit Adriaens et al., 2022
In Vlaanderen is de soort relatief recent aan het verspreiden, met de meeste waarnemingen na 1990. Met uitzondering van de omgeving van Gent (regelmatige waarnemingen vanaf 1984) en een waarneming in het Calmeynbos in De Panne (1986). De introductie in Gent dateert van de eerste helft van de twintigste eeuw, toen de soort hier en daar als laanboom aangeplant werd. Via de Leie en de Schelde heeft de soort zich in de stad op talrijke plaatsen op de kaaimuren gevestigd. Een verdere snelle expansie in geschikte, nog niet gekoloniseerde gebieden (vooral thermofiele rivierdalen en kustduinen) is zeer waarschijnlijk (Van Landuyt 2006, Verloove 2020). Hemelboom komt steeds vaker voor in stedelijke gebieden, waar hij beter bestand is tegen het stedelijke hitte-effect, en hij zal waarschijnlijk deze stedelijke refugia gebruiken om meer natuurlijke gebieden te koloniseren (Géron et al. 2022).
Ailanthus altissima komt lokaal veel voor, vooral in door mensen gemaakte habitats zoals braakliggende terreinen, verlaten spoorwegen, oude muren, brownfields, langs snelwegen en langs kanaaloevers. In Vlaanderen, buiten ruderale en stedelijke omgevingen, heeft de soort duinen gekoloniseerd en bijna 10% van de beschermde duinreservaten geïnfiltreerd, verspreid over een oppervlakte van ongeveer 2000 m² (INBO-data). Een groot hemelboombos aan de kust in het Calmeynbos (De Panne), ontstaan door ontsnapping vanuit een nabijgelegen woongebied, is intussen verwijderd (J. Lamaire, pers. comm.).
Het meeste van de tekst en bovenstaande referenties komen uit Adriaens et al., 2022
Actuele verspreiding: https://waarnemingen.be/species/6336/maps(opent nieuw venster)
Hemelboom groeit vooral op goed gedraineerde bodems. In sommige duinbossen is de soort abundant aanwezig in de ondergroei. In het binnenland wordt hemelboom vooral gevonden op stenige substraten, zoals spoorwegbermen, braakliggende terreinen, muren enz. De soort is warmte- en lichtminnend en verdraagt goed droogte, vervuiling en verstoorde omstandigheden. In Vlaanderen komt hij hoofdzakelijk voor als pioniersboom in steden waar hij in staat is zich te vestigen in openingen van verhardingen, middenbermen, kaaimuren, enz. De boom is eveneens in staat verschillende bostypes te invaderen. In Midden-Europa is deze soort een belangrijke invasieve probleemsoort in de alluviale bossen langs de grote rivieren (bv. Donau).
De Hemelboom is momenteel een sterk invasieve soort in zuid- en midden-Europa. Het is er een belangrijke invasieve probleemsoort in de alluviale bossen langs de grote rivieren (bv. Donau). Recent neemt hij ook bij ons toe, vooral in stedelijke omgeving, maar ook in duingebieden. In het kader van de klimaatsverandering worden in de toekomst zwaardere problemen verwacht met deze soort. Hemelboom heeft een snelle groei (tot 4 m per jaar) en verspreiding zowel door middel van zaden als via worteluitlopers waardoor hij sterk kan concurreren met inheemse soorten. De soort wordt bevoordeeld door stikstofaanrijking en verdroging. Bovendien scheidt de boom allelopatische stoffen af die de groei van andere planten in de omgeving afremmen. Het wortelstelsel kan aanzienlijke schade veroorzaken aan wegen, muren en gebouwen. Contact met het sap van de hemelboom kan een ontsteking van de huid veroorzaken. Langdurige blootstelling leidt in uitzonderlijke gevallen tot een ontsteking van het hartspierweefsel.
Het eerste verwilderde exemplaar van Hemelboom in België werd in 1952 waargenomen. Het is een populaire tuinplant die zich gevestigd heeft en momenteel in heel Vlaanderen wordt waargenomen.
Het wettelijk statuut van deze soort wordt geregeld door de Europese verordening n° 1143/2014(opent nieuw venster) en het Vlaamse soortenbesluit van 15 mei 2009(opent nieuw venster). In alle Europese lidstaten is het sinds 15 augustus 2019 verboden om deze soort te importeren, te houden, te kweken, te vervoeren, te verhandelen, te gebruiken, uit te wisselen, of in het wild los te laten. Daarbij gelden evenwel volgende overgangsbepalingen.
In overeenstemming met hoofdstuk 4/1 van het soortenbesluit(opent nieuw venster) mogen houders van een commerciële voorraad hun levende specimens verkopen of overdragen aan niet-commerciële gebruikers tot en met 14 augustus 2020, op voorwaarde dat de specimens in een gesloten omgeving gehouden en vervoerd worden, en alle passende maatregelen zijn genomen om voortplanting of ontsnapping onmogelijk te maken. Na voornoemde datum kunnen specimens enkel aan gespecialiseerde instellingen worden overgedragen of verkocht.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.