Zuurminnende beukenbossen zijn te herkennen aan verscheidene zuurtolerante soorten zoals Lelietje-van-dalen, Dalkruid, Adelaarsvaren, Blauwe bosbes of Valse salie. Ook Bosanemoon kan voorkomen maar dit duidt op iets rijkere bodem. Vaak en zeker onder Beuk is de bodem kaal. Deze "Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei" komen voor op zure bodems in zowel laagland als montaan gebied, onder een vochtig, Atlantisch klimaat. De boomlaag van dit bostype kan gedomineerd worden door Eik als gevolg van het vroegere middel- en hakhoutbeheer. Bij ontbreken of extensiveren van het beheer kunnen Beuk en vaak ook Hulst spontaan verjongen in deze bestanden. Dit natuurstreefbeeld is hetzelfde als het Europees beschermd habitattype 9120.
Een klassiek hooghoutbeheer, dat aan de voorwaarden van een duurzaam multifunctioneel bosbeheer voldoet, en dat rekening houdt met de natuurlijke karakteristieken en vereisten van het bostype, kan verenigbaar zijn met het behoud en de ontwikkeling van het habitattype. Specifieke beheermaatregelen omvatten o.a. zoom- en mantelbeheer, open-plekken-beheer, exotenbestrijding, vrijstellen van soorten die onderdrukt worden door een dicht beukenscherm en maximaal behoud van dikke bomen en dood hout.
Dit natuurstreefbeeld is lokaal in goede staat als het aan de criteria van de LSVI-tabellen voldoet. De LSVI-tabel voor dit natuurstreefbeeld (Natura2000-habitat) kan je terugvinden in dit rapport(opent nieuw venster) van het inbo.
Hulst, Wintereik, Wilde lijsterbes, Gewone esdoorn, Beuk, Ruwe berk, Hazelaar, Zomereik, kruizing tussen Zomer- en Wintereik (Quercus x rosacea), Haagbeuk en Sporkehout.
Dit habitattype komt in aanmerking voor verschillende bosbeheervormen. Een klassiek hooghoutbeheer, dat aan de voorwaarden van een duurzaam multifunctioneel bosbeheer voldoet, en dat rekening houdt met de natuurlijke karakteristieken en vereisten van het bostype, kan verenigbaar zijn met het behoud en de ontwikkeling van het habitattype. In een aantal specifieke situaties (rijke uitgangssituatie, kwetsbare zones, belangrijke potenties) is evenwel een aangepast beheer dat zich volledig toespitst op de aanwezige specifieke natuurwaarden wenselijk of zelfs noodzakelijk om kwalitatief duurzaam behoud en ontwikkeling te garanderen. Specifieke beheermaatregelen omvatten o.a. zoom- en mantelbeheer, open-plekken-beheer, exotenbestrijding, vrijstellen van soorten die onderdrukt worden door een dicht beukenscherm en maximaal behoud van dikke bomen en dood hout. Andere mogelijke bosbeheervormen in dit habitattype zijn nietsdoen-beheer, middelhout- of hakhoutbeheer. Bij deze laatste vorm verdwijnt Beuk uit de boomlaag, wat het niet toepasbaar maakt in het Gierstgras-Beukenbos. Dit type is omwille van zijn hoge gevoeligheid voor degradatie, weinig tot ongeschikt voor bosbegrazing (enkel seizoensbegrazing bij sterke verbraming, of zeer extensieve begrazing van zeer grote terreinen, waarbij ook open terrein mee is ingerasterd).
Herstel en ontwikkeling van waardevolle bostypen vereisen het verminderen van de atmosferische depositie en luchtvervuiling en het instellen van bufferzones rondom het bos. Herstel van een meer natuurlijk bostype is mogelijk door natuurlijke successie of actieve omvorming van exoten- en monotone dichte beukenaanplanten naar bossen met een meer natuurlijke structuur en samenstelling, met bijzondere aandacht voor dikke bomen en dood hout. Bestrijding van Amerikaanse vogelkers (en in sommige gevallen ook Amerikaanse eik, Amerikaans krentenboompje, Rododendron e.a. exoten) is een basisvereiste om een succesvolle omvorming te realiseren of spontane successie kans op succes te geven. Tevens is het herstel en de ontwikkeling van een voldoende grote, aaneengesloten bosoppervlakte wenselijk, door bosuitbreiding of verbinding van bestaande bossen.
In onze streken beantwoorden de eikenmengbossen en Eiken-Beukenbossen op vrij voedselarme zand- en zandleemgronden, en de zuurminnende beukenbossen op uitgeloogde leempakketten het best aan dit natuurstreefbeeld. Ook bossen met Bosgierstgras en Witte klaverzuring (de zogenaamde Gierstgras-Beukenbossen) behoren tot dit type. Dit zijn bossen met iets rijkere kruidlaag waarbij sporadisch Bosanemoon en Groot heksenkruid voorkomen. Dit type is echter te arm om bij het Essen-Eikenbos (9160) te worden gerekend. Het kan evenmin onder Veldbies-Beukenbos (9110) worden gecatalogeerd, gezien het ontbreken of zeer zeldzaam voorkomen van de kensoort Witte veldbies en het uitgesproken (sub)Atlantisch karakter van het Brabants district, waarbinnen dit bostype bij ons voorkomt. Bij ons is vaak eik (zowel Zomer- als Wintereik) dominant aanwezig, maar Beuken verjongen er vrij goed, naast plaatselijk ook Gewone esdoorn, Es en Zoete kers. In het Gierstgras-Beukenbos is Beuk vaak dominant. In de struiklaag komt vooral veel Hazelaar voor en mogelijk ook Gelderse roos en Haagbeuk. Bij de vochtige variant van dit type kunnen ook Zwarte els, Zachte berk en Geoorde wilg aanwezig zijn. Typische plantensoorten zijn Adelaarsvaren, Wilde kamperfoelie, Lelietje-van-dalen, Dalkruid, Gladde witbol en op voedselarmere standplaatsen ook Bochtige smele, Blauwe bosbes, Hengel en Valse salie. Bramen kunnen sterk overheersen bij eutrofiëring door stikstofdeposities of na recente verstoring.
Dit natuurstreefbeeld is dominant aanwezig in vrijwel alle grote mesofiele loofboscomplexen in Vlaanderen. Hierdoor is het van essentieel belang voor een aantal soorten die gebonden zijn aan deze grote boscomplexen of aan de habitatdiversiteit die hier mogelijk is (bv. mantels en interne bosranden). Ook voor het behoud van monumentale oude bomen en de daaraan gekoppelde fauna en flora is dit habitattype van essentieel belang. Het overgrote deel van de monumentale bomen (omtrek groter dan 3 meter) in onze bossen bevindt zich in dit habitattype.
Dit natuurstreefbeeld is o.a. zeer belangrijk voor de vogelrichtlijnsoorten Middelste bonte en Zwarte specht en Wespendief, en verder ook voor een groot aantal vogels van structuurrijke loofbossen (o.a. Fluiter, Bonte vliegenvanger, Boomklever, Bosuil). Oude, dode en kwijnende bomen (met holtes) zijn essentieel voor soorten als Boommarter, vleermuizen van de bijlage 2 en 4 (o.a. Rosse vleermuis), Vliegend hert (bijlage 2-soort) en voor behoud en ontwikkeling van een rijke gemeenschap van ongewervelde dieren (o.a. Boskrekel), mossen en fungi. Voldoende structuurrijkdom impliceert ook open plekken, mantels en zomen, met geassocieerde fauna en flora (lichtminnende plantensoorten, Hazelworm, Levendbarende hagedis, zweefvliegen van oud bos, Kleine ijsvogelvlinder in mantels en open plekken met Wilde kamperfoelie, enz.).
Dit habitatsubtype is in een gezonde staat als het aan zekere voorwaarden voldoet, die nagestreefd moeten worden in het beheer (o.b.v. de LSVI tabellen):
Vegetatieopbouw:
Habitatstructuur:
Verstoringskenmerken:
Dit bostype, en zeker goed ontwikkelde vormen ervan, zijn zeldzaam in Vlaanderen. Het type komt voor op de Vlaamse zandrug, in de Lage Kempen en op de tertiaire zandkoppen van het Brabants district. Enkele voorbeelden van goed ontwikkelde bossen van dit type zijn: de voedselarmere delen van Meerdaalwoud (Bierbeek); Heverleebos (Leuven); tertiaire zandkoppen in Heuvelland, Vlaamse Ardennen en Hallerbos (Halle); Buggenhoutbos; oud-bossites in de Kempen: Grotenhout (Lille), Zoerselbos, enz.; delen van Wijnendalebos (Torhout); Houthulstbos; Bellebargiebos (Assenede), Zoniënwoud en Bertembos.
Door gebreksverschijnselen en toxiciteiten ontbreken de meeste voorjaarsbloeiers op de zure bodems. Het organisch armere habitattype 9190 (Zuurminnende eikenbossen op zandvlakten) kan zich ontwikkelen tot een zuurminnend beukenbos wanneer de bodem ‘rijpt’ (door toename van de strooisellaag) en de nutrientenvoorraad toeneemt.
Atlantische zuurminnende beukenbossen zijn gebonden aan een zure bodem (pH-CaCl2 < 4,1), met een textuur die sterk kan variëren. Ze komen voor op voedselarme en zure, droge tot min of meer vochtige minerale bodems. De strooisellaag kan tot 13 cm dik zijn, wat een gevolg is van de dominantie van boomsoorten met moeilijk afbreekbaar strooisel (eik, beuk) en van sterke beschaduwing. De hoeveelheid Olsen P kan tot 43,6 mg/kg P bedragen.
De grenswaarde voor stikstofdepositie werd vastgelegd op 20 kg/ha/jaar. Let wel op voor advisering in het kader van de passende beoordeling wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de referentiewaarden die in de praktische wegwijzers zijn opgenomen(opent nieuw venster).
De standplaats van dit habitat is meestal niet door grondwater beïnvloed, hoewel ondiep basenarm grondwater of stuwwater een rol kunnen spelen, vooral in het westen van Vlaanderen.
Deze pagina werd mogelijk gemaakt door de financiële steun van het LIFE-programma van de EU(opent nieuw venster) in het kader van het LIFE BNIP-project(opent nieuw venster).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.