Dit zijn ruigtes op natte tot vochtige voedselrijke grond zonder een duidelijk graslandkarakter. Typische soorten zijn Moerasspirea, Poelruit en Moesdistel. Deze ruigten komen van nature voor in valleien en langs rivieroevers. Het betreft ruigten en zomen op natte, vaak stikstofrijke plaatsen, die in mindere of meerdere mate onder invloed staan van overstromingen, hetzij door oppervlaktewater, hetzij door opstijgend grondwater. Het habitattype is beperkt tot alluviale moerasvegetaties zonder een duidelijk graslandkarakter (bv. geen dominantie van grassen of andere typische graslandsoorten). Kensoorten zijn Moerasspirea, Poelruit, Adderwortel, Moesdistel, Harig wilgenroosje, Echte valeriaan en Bosbies. Daarnaast komen veel andere ruigtekruiden voor zoals Grote wederik, Gewone smeerwortel, Grote kattenstaart, Gewone engelwortel, Moerasandoorn en Koninginnenkruid. Op voedselarmere bodems zijn deze ruigten vaak minder fors ontwikkeld. In deze vegetaties speelt Grote wederik vaak een dominante rol en kunnen soorten voorkomen van voedselarme milieus zoals Pijpenstrootje, Biezenknoppen, Melkeppe, Waternavel en Gespleten hennepnetel. Het Moerasspireaverbond vormt een tussenstadium in de successie naar Elzenbroekbos (habitattype 91E0).
Verruiging en struweel- of bosvorming worden tegengegaan door te maaien (om de 2-5 jaar) of door lichte begrazing.
Natte ruigten zijn gevoelig voor verdroging door drainage, eutrofiëring door overstroming met vervuild water en wijzigingen in de waterpeildynamiek door waterbeheersingswerken. Ze zijn helemaal niet gevoelig voor stikstofdepositie.
Dit habitatsubtype/natuurstreefbeeld is in een gezonde staat als het aan zekere voorwaarden voldoet, die nagestreefd moeten worden in het beheer (o.b.v. de LSVI tabellen):
Opmerking 1: De vegetatie van een moerasspireaverbond voldoet niet aan de habitatdefinitie wanneer ze een hoog aandeel typische graslandplanten i.p.v. moerasruigte-planten bevat. Het kan wel nog als een regionaal belangrijke regio gezien worden, maar niet als volwaardige habitat.
Opmerking 2: Voor dit habitatsubtype wordt met verruiging vooral een ruderalisering bedoeld en dit criterium wordt relatief streng beoordeeld (≤30%) ondanks dat het van nature een ruigte vegetatie betreft. Dit omdat soorten als Akkerdistel, Ridderzuring, Kweek, enz. wijzen op een verstoring of verdroging van de bodem.
Het Moerasspireaverbond omvat ruigten die van nature voorkomen in valleien en langs rivieroevers. Het betreft moerasvegetaties op natte, vaak stikstofrijke plaatsen die in mindere of meerdere mate onder invloed staan van overstromingen, hetzij door oppervlaktewater, hetzij door opstijgend grondwater. Het Moerasspireaverbond en andere natte ruigtes komen voor langs waterlopen met voedsel- en zuurstofrijk water dat de vegetatie geregeld overstroomt. Daardoor is de strooiselophoping niet extreem; het wegspoelen en/of de snelle omzetting van de strooisellaag zijn immers mogelijk.
Deze natte ruigten komen voor op zeer gevarieerde bodems; van zwak zure tot neutrale bodems op veen, zand, leem en klei. Hoewel dit type op natte en relatief rijke bodemtypes voorkomt, is er toch een bovengrens wat fosfaat betreft. Zeker als de wat zeldzamere ruigtesoorten aanwezig zijn moet opgelet worden met te fosfaatrijk overstromingswater.
Deze natte ruigten komen voor op altijd natte bodems, net boven het gemiddelde grondwaterpeil van de aanpalende waterlopen, dus af en toe overstroomd. Wat het grondwater betreft zijn er niet direct bijzondere vereisten, als het maar niet te mineraalarm is. Ook bevindt de GVG zich < 0,4m onder het maaiveld Qua abiotiek komt deze ruigte overeen met het dotterbloemgrasland.
Deze pagina werd mogelijk gemaakt door de financiële steun van het LIFE-programma van de EU(opent nieuw venster) in het kader van het LIFE Green valley-project(opent nieuw venster).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.