Knikkend tandzaad is een olijfgroene, verspreid behaarde zomerbloeier met bleekgroene stengels en een ietwat plompe habitus. De bladeren zijn enkelvoudig, zittend en aan de voet paarsgewijs iets met elkaar vergroeid. Tijdens en na de bloei knikken de hoofdjes. Knikkend tandzaad is in tegenstelling tot Veerdelig en Zwart tandzaad in de eerste plaats een veenplant. Tevens staat het gemiddeld op iets nattere plaatsen, en groeit het opvallend uitbundig in beweide omgeving.
Knikkend tandzaad heeft een circumpolair areaal. In Europa komt de soort vooral voor in het westen, centrum en oosten. Ze komt verspreid in geheel België voor.
De soort is vrij algemeen in Vlaanderen en heeft een duidelijke voorkeur voor districten met zandige bodems, met uitzondering van de Duinen. In de kleiige Polders bijvoorbeeld is knikkend tandzaad beperkt tot zandige kreekruggronden, duin-polderovergangen en plaatsen waar zich tertiair zand nabij de oppervlakte bevindt. Ondanks de forse toename van het aantal uurhokken (bijna een verdubbeling) ten opzichte van de eerste karteerperiode, is er vermoedelijk geen sprake van een reële uitbreiding. De toename lijkt eerder een gevolg van een betere bemonstering.
Knikkend tandzaad is een lage tot middelhoge, olijfgroene, vaak verspreid behaarde zomerbloeier met bleekgroene (zelden roodpaars aangelopen) stengels en een ietwat plompe habitus. Dikwijls is de hoofdstengel opstijgend, of ontspringen direct aan de voet enige opstijgende zijstengels. De bladeren zijn enkelvoudig, zittend en aan de voet paarsgewijs iets met elkaar vergroeid. Tijdens en na de bloei knikken de hoofdjes. Straalbloemen zijn bij Knikkend tandzaad naar verhouding vaker aanwezig dan bij andere Tandzaadsoorten, maar toch tamelijk zeldzaam. Meestal zijn ze acht in getal; ze zijn bruinachtig goudgeel, ruim een centimeter lang en in vergelijking met straalbloemen van andere Composieten tamelijk breed. Mede doordat ze knikken, geven dergelijke hoofdjes de plant een opvallend, zonnebloemachtig uiterlijk. Als ze ontbreken, doet Knikkend tandzaad na de bloei toch iets aan een Zonnebloem denken, doordat het buitenomwindsel geelachtig verkleurt. De nootjes zijn bovenaan drie- of vierkantig (aan de rand van het hoofdje drie-, in het centrum vierkantig), met omlaaggerichte stekeltjes en een afgeronde, kraakbeenachtige top. Ze dragen drie of vier naalden. Knikkend tandzaad komt voor in de gematigde zone van het noordelijk halfrond. In Nederland is het algemeen in veenstreken in het noorden en westen, elders vrij zeldzaam, in Zeeland zeer zeldzaam.
Knikkend tandzaad is in tegenstelling tot Veerdelig en Zwart tandzaad in de eerste plaats een veenplant. Tevens staat het gemiddeld op iets nattere plaatsen, en groeit het opvallend uitbundig in beweide omgeving. In de nazomer en vroege herfst kan het een overheersende plaats innemen aan de oevers van sloten in veenweidegebieden, die dan opvallend goudbruin gezoomd zijn. Ook in veenputten en langs hoogveenwijken staat de plant dikwijls talrijk, althans daar waar water met meststoffen binnendringt. Aan de rand van kleine veenplassen is Knikkend tandzaad ook wel op drijftillen aan te treffen. Buiten de veenstreken groeit de plant voornamelijk in rivieren beekdalen, vooral op oeverslib aan (al of niet gegraven) plasjes en op drooggevallen beek- en rivierstrandjes, ook wel in greppels met stromend water en aan bronbeekjes in weiden. In pioniersvegetaties in het zoetwatergetijdengebied kan Knikkend tandzaad ruim een halve meter onder de gemiddelde hoogwaterlijn groeien. In waterwingebieden in de duinen treedt het soms in infiltratiegeulen voor rivierwater op; aan natuurlijke duinplassen komt het zelden of niet voor. Planten waardoor Knikkend tandzaad wordt vergezeld, zijn onder meer Blaartrekkende boterbloem (Ranunculus scleratus), Waterpeper (Polygonum hydropiper) en Kleine duizendknoop (P. minus). Meer dan andere Tandzaadsoorten treedt het in oevervegetaties van overblijvende soorten op, bijvoorbeeld samen met Moeraswalstro (Galium palustre), Moerasvergeet-mij-nietje (Myosotis palustris), Blauw glidkruid (Scutellaria galericulata), Zomprus (Juncus articulatus) en Moeraszoutgras (Triglochin palustris).
Knikkend tandzaad blijkt zoutmijdend. In Noord-Holland ten noorden van het IJ was het vroeger beperkt tot enkele zoete enclaves achter de duinen en op Wieringen. Na de verzoeting ten gevolge van de afsluiting van de Zuiderzee is het in vrij korte tijd algemeen geworden in gebieden waar het een halve eeuw geleden nog volledig ontbrak.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Nitrofiele, natte pionierssituaties op periodiek droogvallende beek- en slootoevers, oevers van veedrinkpoelen en dergelijke vormen de biotopen voor knikkend tandzaad. De soort kiemt in snel opwarmende, vochtige tot uitdrogende modder. Ze verdraagt een te lange uitdrogingsfase slecht. In Europa is ze beperkt tot gebieden met een gemiddelde julitemperatuur van meer dan 15 °C.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.