Draadrus is een lage tot middelhoge, gras- tot geelgroene, in de loop van het winterhalfjaar vaak oranje verkleurende plant, die omstreeks het begin van de zomer bloeit. Meestal staan niet meer dan tien bloemen bijeen in een kleine maar vrij losse, weinig of niet vertakte bloeiwijze.
Draadrus groeit op min of meer zure, kalkarme tot kalkloze, 's winters drassige of onder water staande, 's zomers hoogstens oppervlakkig uitdrogende, zandig-humeuze tot zandig-venige, eventueel kleiig-venige grond. Kenmerkend voor zijn standplaats is de gelaagdheid die het bodemvocht vertoont: de ondergrond bevat min of meer voedselrijk water; de bovengrond waarin de plant wortelt, staat echter meer onder invloed van regenwater dan van grondwater.
Draadrus is een circumpolaire, boreale soort. In Wallonië is het een zeer zeldzame en achteruitgaande soort, die alleen bekend is van de Hoge Ardennen. Vlaanderen ligt aan de zuidwestrand van het areaal. Op een paar uitzonderingen na is de plant vrijwel uitsluitend te vinden in de Kempen.
Globaal gesproken is de soort in Vlaanderen zeldzaam. Ze schijnt zich goed te handhaven, maar wordt gemakkelijk over het hoofd gezien. Karakteristiek is de klonale groeiwijze, waarbij vrijwel cirkelvormige tapijten gevormd worden die in het winterhalfjaar dieporanje, whiskykleurig zijn.
Draadrus is een lage tot middelhoge, gras- tot geelgroene, in de loop van het winterhalfjaar vaak oranje verkleurende plant, die omstreeks het begin van de zomer bloeit. De kruipende wortelstok heeft leden van ongeveer een halve centimeter lengte; de dunne stengels staan op een rij, als de tanden van de kam. Ze zijn gestreept, bevatten los merg en worden aan de voet omhuld door strobruine, soms rossige scheden, waaraan niet dan bij uitzondering een bladschijf tot ontwikkeling komt. Het schutblad zet de stengel voort, zodat de bloeiwijze zijdelings lijkt uit te treden, en wel in of onder het midden van de halm. Meestal staan niet meer dan tien bloemen bijeen in een kleine maar vrij losse, weinig of niet vertakte bloeiwijze.
Draadrus komt voor in koel-gematigde en koudere streken van het noordelijk halfrond. In Nederland bereikt hij de zuidwestgrens van zijn gesloten Europees areaal. Hij is vrij zeldzaam in het noordoosten; daarbuiten komt hij voor in het Dommeldal in Midden-Brabant en sinds kort op twee plekken aan de Hollandse kust. In het noordoosten was hij vanouds bekend uit Twente, uit het stroomgebied van Vecht en Reest in Noord-Overijssel en Zuidwest-Drenthe, en uit de zuidoostpunt van Groningen. Binnen deze gebieden is hij achteruitgegaan, maar daar staat tegenover dat hij zich in de laatste tientallen jaren op een aantal plaatsen in Midden- en Noord-Drenthe en het oosten van Friesland heeft gevestigd. Op de Nederlandse Waddeneilanden is hij tot dusver niet aangetroffen, wel op de Oost-Friese eilanden Borkum en Norderney.
Draadrus groeit op min of meer zure, kalkarme tot kalkloze, 's winters drassige of onder water staande, 's zomers hoogstens oppervlakkig uitdrogende, zandig-humeuze tot zandig-venige, eventueel kleiig-venige grond. Kenmerkend voor zijn standplaats is de gelaagdheid die het bodemvocht vertoont: de ondergrond bevat min of meer voedselrijk water; de bovengrond waarin de plant wortelt, staat echter meer onder invloed van regenwater dan van grondwater. In een groot deel van zijn Noordoost-Nederlandse verspreidingsgebied is Draadrus begeleider van kleine rivieren, zoals de Overijsselse Vecht en het Zwarte Water, de Reest en het Meppelerdiep, de Wold A in Zuidwest-Drenthe en de Ruiten A in Zuidoost-Groningen; evenzo in Midden-Brabant, waar deze plant zich tot het stroomgebied van de Dommel beperkt. Vaak groeit hij op zandrugjes in uiterwaarden van deze riviertjes: dit zijn de plaatsen waar zich een regenwaterlens vormt boven op het basenrijke bodemwater dat uit de rivier afkomstig is. In Twente daarentegen staat Draadrus hoofdzakelijk in laagten in heidegebieden, vaak op plaatsen met een leemhoudende bodem. Waar deze Rus voorkomt, vormt hij vaak grote, soms cirkelvormige groepen, die zich na de winter door hun oranje tint in de vegetatie aftekenen. De plant is bestand tegen lichte bemesting en ontwatering en wordt begunstigd door gebruik van zijn groeiplaatsen als hooiland of hooiweide. Waar Draadrus in zijn element is, toont hij zich vaak een vrij onverdraagzaam gewas, dat soortenarme vegetaties pleegt te vormen. Waar hij minder domineert, heeft hij als metgezellen onder meer Moerasstruisgras (Agrostis canina), Zomprus, Moeraswalstro (Galium palustre), Dotterbloem (Caltha palustris), Holpijp (Equisetum fluviatile), Snavelzegge (Carex rostrata), Zwarte zegge (C. nigra), Veenpluis (Eriophorum angustifolium), Wateraardbei (Potentilla palustris), Zeegroene muur (Stellaria palustris), Moeraskartelblad (Pedicularis palustris), Egelboterbloem (Ranunculus flammula), Kruipende boterbloem (R. repens), Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), Pinksterbloem (Cardamine pratensis), Stijf struisriet (Calamagrostis stricta) en Gewoon puntmos (Calliergonella cuspidata). Recente vondsten in het kustgebied betreffen een zandgat achter de duinen bij Bergen en een natte, zure, kalkloze duinvallei in de omgeving van Haarlem.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Draadrus is een grondwaterafhankelijke soort van laagproductieve, venige graslanden en kleine-zeggenvegetaties. De standplaats wordt gekenmerkt door mineraalarm grondwater en een erg stabiele grondwatertafel, die het hele jaar door gelijk met het maaiveld staat. De soort verdraagt regelmatige (ondiepe) overstromingen met sediment- en nutriëntenarm water. Draadrus breidt zich op de groeiplaatsen nogal gemakkelijk uit als ondiepe drainagegreppels in de percelen niet meer onderhouden worden en dichtgroeien, als de standplaats dus natter wordt en er meer regenwater op de percelen stagneert.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.