Kleine schorseneer is een lage, melksap bevattende voorzomerbloeier met een raapvormige wortelstok. De bladeren staan alle of in meerderheid in een rozet. De plant brengt één of soms meerdere bladloze stengels voort. De goudgele hoofdjes hebben - ook in geopende toestand - een lang-urnvormig omwindsel. De buitenste lintbloemen zijn veel langer dan de overige. Kleine schorseneer groeit in heidevegetaties en schrale graslanden.
Het areaal van kleine schorseneer omvat grote delen van West- , Midden- en Oost-Europa en een klein deel van het westen van het Middellandse-Zeegebied. Noordwaarts reikt het areaal tot Zuid-Scandinavië. In België komt de soort vooral voor in de Ardennen en Lotharingen; daarbuiten zijn slechts enkele vindplaatsen gekend.
In Vlaanderen is kleine schorseneer uiterst zeldzaam en ze is dat ook steeds geweest. Er is een zeer geringe toename van het aantal bekende groeiplaatsen, maar het is waarschijnlijker dat de soort in werkelijkheid is achteruitgegaan.
Kleine schorseneer is een lage tot middelhoge, aanvankelijk iets wollig behaarde, later vrijwel kale, veel melksap bevattende, overblijvende voorzomerbloeier met een raapvormige wortelstok. De vrij korte bloeitijd valt meestal in de tweede helft van mei en de eerste weck van juni. In de jeugd is de plant bedekt met een spinragachtige beharing, die later vaak in vlokken aan stengel en bladeren blijft hangen. De bladeren houden het midden tussen die van Smalle weegbree (Plantago lanceolata) en Morgenster; ze zijn lijnvormig tot lancetvormig, naar de top toegespitst, naar de voet steelachtig versmald. Voor zover ze meer dan één uitspringende nerf bezitten, verlopen deze nerven vrijwel parallel. De bladeren staan alle of in meerderheid in een rozet. De plant brengt één of soms twee of drie stengels voort, die hol zijn en zich in de regel niet vertakken. Ze zijn bladloos of dragen een beperkt aantal bleke, zeer smalle bladeren. Het hoofdje heeft - ook in geopende toestand - een lang-urnvormig omwindsel, dat ongeveer twee centimeter hoog en half zo breed is. Het bestaat uit enige rijen van relatief brede, driehoekig-eironde, tongvormig uitgetrokken blaadjes met een afgeronde top. Voor de bloei hangt het hoofdje over. Voor het overige lijkt het op dat van Morgenster, al maakt het vaak een wat onregelmatige indruk. Het kan tot vier centimeter in middellijn worden. De buitenste lintbloemen zijn veel langer dan de overige, waardoor het hoofdje bij oppervlakkige beschouwing straal- en buisbloemen lijkt te bevatten. De bloemkleur is licht goudgeel. De nootjes kunnen bijna een centimeter lang worden, zijn gegroefd, niet geknobbeld en niet gesnaveld en dragen een pappus van geveerde, bruinwitte haren. Van een afstand kan de plant worden aangezien voor Valkruid, dat op soortgelijke standplaatsen voorkomt.
Kleine schorseneer komt voor in Midden-, Zuid- en Oost-Europa en de Kaukasus. In Nederland bevinden zich enkele noordwestelijke voorposten van het areaal, die betrekkelijk laat ontdekt zijn. Op de Veluwe, waar de plant in 1872 voor het eerst is gevonden, werden sindsdien enkele tientallen, deels dicht bijeen gelegen groeiplaatsen ontdekt. Pas omstreeks 1940 werd vastgesteld dat zich ook op de Hondsrug in Drenthe een aantal vindplaatsen bevond. De laatste jaren is Kleine schorseneer op de Veluwe en de Hondsrug gezamenlijk nog van ongeveer vijf plekjes bekend. Doordat zij - zeker buiten de vrij vroege en vrij korte bloeitijd - gemakkelijk over het hoofd wordt gezien, is het mogelijk dat de plant nog onopgemerkt op enige andere vindplaatsen aanwezig is. Zowel in het Gooi als bij Nijmegen is zij vroeger eenmaal aangetroffen, maar nadere gegevens hieromtrent ontbreken. In Nederland is Kleine schorseneer, evenals in Noord-Duitsland, een typische bewoner van droge heiden. Wat de oorzaak is van haar zeldzaamheid, blijft raadselachtig. Zij groeit, meestal in geringe aantallen, in heidevegetaties en schrale grasvegetaties op hooggelegen, meestal leemhoudende zandgronden. Begeleiders zijn onder meer Struikhei (Calluna vulgaris), Gewone dophei (Erica tetralix), Pijpenstrootje (Molinia caerulea), Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Pilzegge (Carex pilulifera) en Liggend walstro (Galium saxatile). Kleine schorseneer verdraagt een zekere beschaduwing en is in het verleden ook in droge bossen met een grazige ondergroei aangetroffen. Zij kan zowel op ongestoorde als op omgewerkte heigrond groeien. Op de Hoge Veluwe breidde zij zich sterk uit op een heideterrein nadat dit eenmaal omgeploegd was. Een minder ingrijpende beheersmaatregel die de plant ten goede kan komen, is (diep) afmaaien van de heide. Dit is hieraan toe te schrijven dat Kleine schorseneer naast Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata) en Tormentil (Potentilla erecta) de enige plant van de droge heide is die over ondergrondse voedselreserves beschikt. Na de maaibeurt moeten de overige planten opnieuw kiemen, terwijl Kleine schorseneer - tijdelijk niet gehinderd door concurrentie - het eerstvolgende seizoen tot volle ontplooiing kan komen. Dat in dergelijke situaties ook meerstengelige exemplaren voorkomen, is wellicht het gevolg van beschadiging van de top van de raapvormige wortelstok bij het maaien, waarna zich zijdelingse herstelknoppen ontwikkelen. Het voorkomen in onze streken van Kleine schorseneer als heidebewoner in droge omgeving wijkt af van haar optreden in zuidelijker en oostelijker streken. Hier groeit zij in vrij vochtige, vaak wat venige graslanden, dikwijls op een kalkhoudende ondergrond. De oorzaak van deze uiteenlopende voorkeur in verschillende gebieden is niet bekend. Nauw aan Kleine schorseneer verwant is het wortelgewas Grote schorseneer (Scorzonera hispunica). Dit is een hoge, meestal vertakte plant, die in alle onderdelen forser is dan Kleine schorseneer. Zij heeft spits toelopende omwindselbladen, naar vanille geurende bloemhoofdjes en gesnavelde nootjes van ongeveer anderhalve centimeter lengte. In tegenstelling tot Kleine schorseneer vertoont zij heterocarpie: de nootjes aan de rand van het hoofdje zijn geknobbeld, de overige glad. De forse, van buiten roetzwarte, van binnen sneeuwwitte penwortel kan ruim drie decimeter lang en ruim drie centimeter dik worden. Oorspronkelijk werd hij als medicijn onder meer tegen slangenbeten gebruikt, maar sinds de 17de eeuw kwam schorseneer ook als wortelgroente in zwang; een bezwaar voor de teelt vormt de lange periode die vereist is om een wortel van voldoende grootte te krijgen. Over de betekenis van de naam Schorseneer zijn de meningen verdeeld: of deze komt uit het Spaans en verwijst naar een gifslang (Engels: viper-grass), of de naam is van Italiaanse afkomst en betekent zwartschors (Duits: Schwarzwurzel). In Nederland wordt dit gewas weinig en in hoofdzaak in Limburg en oostelijk Noord-Brabant geteeld; dit betreft een dunwortelig ras voor de conservenindustrie. Voor verhandeling als verse groente word een ras met vleziger wortels op zeer kleine schaal bij Katwijk en in de Noordoostpolder verbouwd. Af en toe zijn in bermen verwilderde exemplaren van Grote schorseneer te vinden, die vermoedelijk uit weggeworpen wortelfragmenten opgeslagen zijn.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Kleine schorseneer groeit in weinig of niet bemeste graslanden en (venige) heiden, soms op omgewerkte grond in de heide. De soort verdraagt lichte beschaduwing en is al aangetroffen in open bossen met grazige ondergroei. In ons land, net als in het grootste deel van haar areaal, staat de soort meestal in natte of moerassige hooilanden, die vaak een venige ondergrond hebben, en soms op kalkrijk substraat. Het is een soort van blauwgraslanden. Dat in tegenstelling tot haar ecologie in Nederland en Noord-Duitsland, waar de soort geldt als een typische bewoner van droge heide en heischraal grasland op zure leemhoudende zandgronden. Uit een gedetailleerde studie van een Belgische groeiplaats blijkt de soort op een gradiënt van droog naar vochtig te groeien. Ze komt er zowel voor op relatief droge plekken met een laag stikstof- en humusgehalte als op vochtige plaatsen met een hoger stikstof- en humusgehalte (FROYEN 1986).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.